Vierenveertig jaar geleden, op de avond waarop Marion en ik samen naar Spanje zouden reizen waar we een paar maanden als hotelmanagers voor de studentenreisorganisatie zouden werken kon ik haar nergens vinden. Ik herinner dat het vreselijk regende, en ik in de fiat 500 van haar zus wanhopig rondreed om haar te vinden. Ik had mijn vader gevraagd om in zijn auto ook rond te rijden en te kijken of hij haar ergens zag. Zou ze bang geworden zijn bij de gedachte dat vier maanden wel erg lang zijn om bij iemand te moeten blijven? De pijn verkrampte mijn lijf en de tranen brandden in mijn ogen. Toen ik voor de allerlaatste keer bij het huis van haar ouders ging kijken kwam ze er ineens aan en keek met verbazing naar de opwinding die ze zonder het te beseffen veroorzaakt had. Ze was nog even uitgegaan. De pijn gleed uit mijn lichaam en later kwamen de tranen alsnog, maar die waren van opluchting.

Een stagiaire die mijn fysiotherapeut vervangt vraagt me of ik de pijn van de hielspoor in mijn linkervoet een cijfer tussen een en tien kan geven. Wat zal ik zeggen over mijn pijn? Als ik bij de eerste hulp snel geholpen wil worden zeg ik negen, als ik mijn vrouw wil laten geloven dat ik geen kleinzerige jongen ben zeg ik twee, maar gewoonlijk zeg ik zes, veilig iets in het midden. Er bestaat geen cijfer voor pijn omdat het subjectief is. Het is een acht als ik opsta, een één als ik een uur goed heb gewerkt, een negen als ik bezorgd ben dat het toch iets anders dan hielspoor zou kunnen zijn en een zeven als ik er ´s nachts over begin na te denken. Wat wil ze met zo´n cijfer?

Pijn is relatief en het ergst is het als de pijn in je ziel zit. Zondag sprak ik met een zeventigjarige vrouw die vertelde dat ze na zevenentwintig jaar huwelijk door haar man terzijde was geschoven voor een ander omdat ze – zoals hij het zei – dik en lelijk was geworden. In haar ogen las ik een pijn, die veel groter is dan waar ook in mijn lijf. Een fysiotherapeut zal haar niet kunnen helpen. Een paracetamolletje? Er is onderzoek gedaan naar het effect van pijnstillers bij hartzeer en het lijkt dat het enig effect heeft, maar zou het niet het placebo-effect zijn? De pijn zal aan haar blijven knagen als een bijtend zuur zo lang ze het oude leven niet kan vergeten, ze moet geheel vervellen, maar naarmate we ouder worden en ons al vaker hebben moeten herstellen zijn we daar steeds minder goed toe in staat. Alleen morfine helpt nog.

De pijn die het woord kanker veroorzaakt markeert de grens met een veilig, onbezonnen leven en de onzekerheid over wat er nog rest. Kanker is een voodoowoord dat de geest verandert. Het schrijnt en laat ons niet meer met rust, altijd is er het woord dat herinnert aan wat ons nog te wachten staat en waar we doorheen moeten. En waar komen we uit? Bij de onvermijdelijke dood! Of bij een tweede kans, waarbij we steeds achterom kijken of we niet toch weer pootje gehaakt zullen worden.

Ik had de vererende uitnodiging gekregen om over mijn ziektegeschiedenis te spreken op een bijeenkomst van mensen die met palliatieve zorg bezig zijn en in de auto op weg ernaartoe vroeg ik me af of mijn ziektegeschiedenis interessanter is dan mijn levensgeschiedenis. Ik hoop van niet, en voor mezelf zijn de twee verhalen geheel identiek, alsof ze op een oude typemachine zijn geschreven en er een carbonpapier is gebruikt. Bij de voorbereiding had ik begrepen dat palliatieve zorg de zorg is die volgt op de hypothetische vraag “dokter, ben ik over een jaar nog in leven?” Als het antwoord ´ja´ is dan wordt de rode vlag gehesen en dan begint het grote ´Endspiel´ in de geneeskunde. De sessie waar ik bij betrokken was heette “Help, ik word terminaal”.

O jee, extra voodoo. Dat is spelen met vuur, het lot tarten. Een mens met gezond verstand houdt zich verre van voorspellingen waar hij niet in gelooft, want we moeten vrezen voor de self-fullfilling prophecy. Als terminaal het jaar is voor ik sterf, dan moet ik het vooral niet hardop zeggen. Ik weet immers zeker dat ik lang zal leven, dat wil zeggen tot de laatste snik. Daarna bestaat de tijd voor mij niet meer. Als langer niet bestaat mag ik het wel eeuwig noemen.

Omdat ik dat weet en er niet bevreesd voor ben, veroorzaakt het ook geen pijn, maar wat me wel dwars zit is de vraag hoe ik kan voorkomen dat anderen door mijn heengaan zullen lijden. Ik denk aan mijn kleindochters, aan mijn zoon die nooit goed kan verbergen dat hij zich vaak zorgen over me maakt en denkt dat als ik hem gerust probeer te stellen ik hem voor de gek houd, maar vooral denk ik aan Marion. We hebben gezien hoe haar moeder ineenstortte nadat haar man overleed. Ze is eigenlijk nooit meer echt tot leven gekomen, blijven hangen tussen wat ze was toen hij nog bestond en de dood die haar het hof maakt, haar verwart en steeds eenzamer maakt. Dat mag ik Marion niet aandoen. Dat is pijn die een tien plus krijgt.

Bij de vervelende behandelingen denk ik meestal “doe het maar snel, dan is het voorbij”. Maar als het om de pijn van mijn lief gaat ben ik te egoïstisch om hetzelfde te wensen en maak mezelf wijs dat we als ik nog wat jaren blijf, we samen nog herinneringen kunnen toevoegen aan onze liefde, ons grote gepassioneerde leven.

Nee, de kanker op zichzelf doet niet zo´n zeer. Zondag leven Marion en ik 44 jaar samen want na de reis naar Spanje zijn we nooit meer uiteen gegaan. De pijn van de kanker is nul als ik samen met haar ben en tien als ik eraan denk wat er kan gebeuren met haar als ik er niet meer zal zijn.