November, lezingenmaand. De avonden worden langer, de televisie saaier door al die voetbalwedstrijden die niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, maar toch elke keer opgeschroefd worden met een opwinding die een beter doel verdient, en ik ga de deur uit. Ik toets een adres in op de routeplanner en rijd naar een onbekende bestemming om er iets te vertellen. De extra drukte komt in mijn geval vooral omdat november ook nog eens uitgeroepen is tot prostaatkankermaand en ik wandelend logo van die club ben. Nederland besteedt deze maand extra aandacht aan dat vuiltje in het minst populaire orgaan in het lichaam. Vrouwen willen hem niet eens hebben, kunnen met gemak zonder en mannen weten niet echt goed waar hij voor dient.

Op de eerste november van 2018 kwam het me eigenlijk niet goed uit. Ik had de afspraak al gemaakt toen Marion besloot dat de presentatie van haar nieuwe boek op Allerheiligen moest plaats vinden. Bij haar boek dat over de dood gaat was dat erg toepasselijk. Ik wilde daar zoveel mogelijk van meemaken. Maar het bleek die avond de langste file ooit. Ik stelde mijn vertrek uit en wilde het liefst pas na haar presentatie vetrekken. Half zeven. Dat ik toch om half acht in Leidschendam was is een klein wonder. Daar was een dosis geluk bij nodig, zoals ik al zestien jaar lang bij mijn kanker heb en onverklaarbaar is.

Tachtig mannen en partners. Ik hoef ze niet te behandelen, ben alleen maar de vriend die het toevallig ook heeft. Dat ik arts ben is louter een toevalligheid. Mijn doel is ze een beetje op te beuren.

Dus ik vertel op zulke lezingen wat me leuk lijkt. Over de eerste keer bij de bestraling toen de assistente me zei dat ik me uit moest kleden, maar mijn T-shirt aan mocht houden. Als Fokke of Sukke kwam ik het kleedkamertje uit, waarna ik voorgesteld werd aan de andere leden van het team. Na afloop van die eerste keer zei de assistente tegen me dat ik de volgende keer mijn onderbroek wel aan mocht houden. Hilarisch vind ik dat.

En de Iraanse arts die ik kreeg acht maanden nadat een uroloog mij een recept voor testosterononderdrukkers voorschreef en me de vragen stelde die ik niet de moeite van het beantwoorden meer vond, want ze waren al zo vaak gesteld. Hoe is het met de urine? Hoe is het met de ontlasting? Hoe is het met de seks? En ik zei goed, goed, goed. Maar hij zei: ‘U moet het wel blijven doen. Als het niet lukt huurt u maar een vieze filmpje’. Dat vond ik al grappig omdat geen van de drie urologen die ik tot dat moment gezien had daar over was begonnen. Pas echt om te lachen werd het toen ik later op een controle kwam. Ik had erover geschreven en hij vertelde dat zijn collega’s het hadden gelezen en gezegd ‘Wat praat jij over een gekke dingen met de patiënten’. Dokter van Goud zullen ze bedoelen. Is het niet geweldig geestig hoe onhandig artsen die de scepter zwaaien over de problemen in het onderlijf van mannen zo onhandig zijn over het sleutelprobleem dat de therapie vergezelt? Om de grap nog groter te maken meld ik dan ook nog dat je dan maar beter een asielzoeker uit een land waar men volgens de medische opleider hier niet om kan gaan met seks, dan met de bleke jongens en meisjes die zich in hun witte jas verschuilen. Ongeacht hun politieke voorkeur moeten de mannen in de zaal met hun zwaar gemoed er om lachen.

Of de arts die de biopsieën nam met wat ik altijd maar een Tacker noem, want het ding maakte het zelfde geluid als de machine waarmee bouwvakkers de golfplaten op het plafond vastzetten. Ik onderging het zonder pijnstilling. Op een gegeven moment vroeg Marion me of het geen pijn deed. Het kleine beetje mannelijke trots in me dat na de vernietigende veldslag in mijn hoofd waarbij ik moest leren dat de onverwoestbare man die ik was toch kwetsbaar is en na de eerste buikprik die me al snel mijn testosteron had ontnomen, kreeg hier een laatste kans. ‘Dat valt wel mee meis,’ zei ik. En hij – die arts – zei ‘Nou ik zie je anders wel steeds je tenen samen knijpen.’ Misschien moest hij dat zeggen van de vereniging van evidence-based geneesheren, maar ook dat vond ik een erg geestige situatie.

Zo had ik nog wel een paar verhalen om de mannen op te beuren. Veel betroffen de misverstanden over het opnieuw uitvinden van intimiteit en seks. Aanvankelijk durfden de toehoorders niet voluit te lachen, maar uiteindelijk gingen ze – zoals ze het zelf noemden – met een lichter gemoed naar huis. Dat maakte me blij.

Belangrijk hulpmiddel bij een lezing is het zoeken van empathische gezichten waarop ik kan lezen wat ik aan het doen ben. Vaak werd mijn blik deze keer echter getrokken naar een man en een vrouw die de stoelen dicht tegen elkaar hadden gezet, met een strakke gelaatsuitdrukking en bleek. Ze klampten zich aan elkaar vast en lachten geen enkele keer. Ze keken alsof ze in het licht van een naderende kankervrachtauto gevangen waren. Onbeweeglijk, wachtend op wat er komen zou.

Na afloop kwamen er veel mannen op me af om iets te vertellen of nog iets te vragen. Veel van hen volgen mijn blogs. Ik ben geen voorlichter, maar meer hun broer en we genieten even van een paar momenten van de warmte der herkenning. Die man met zijn vrouw verdween echter niet uit mijn herinnering, bleef dagen hangen. Misschien had hij het nog maar net gehoord. Ik had naar ze toe moeten lopen, nog een extra poging ondernemen uit te leggen dat als je eenmaal over de eerste schrik heen bent het best meevalt. Ik heb het nu een vijfde van mijn leven. Er is nog leven voor we uiteindelijk echt dood gaan.