“Dat heeft nog nooit iemand voor me gedaan,” zei Helena een half jaar geleden
toen ik haar ophaalde van school. Zij fietste naar huis en ik rende naast haar.
Ze keek geamuseerd opzij en ik lachte van binnen van mijn longen, naar mijn buik
en door mijn benen heen tot in mijn voeten. Zal ik het geluk
noemen?
Onderzoekers hebben gekeken naar het verband tussen ziekte en geluk.
Het blijkt heel simpel in elkaar te zitten. De mate waarin een ziekte je
functioneren beïnvloedt is bepalend voor hoe gelukkig je je voelt. Als voorbeeld
geven de onderzoekers prostaatkanker. Als je er geen symptomen door hebt voel je
je veel gelukkiger dan de man zonder kanker problemen heeft zijn plas op te
houden en daardoor gehinderd wordt in wat hij dagelijks wil doen.
De enige
manier waarop ik die rare kanker kan ontlopen is te blijven geloven dat ik nog
goed functioneer en alles wat erop wijst dat het niet zo is negeren. Als dat
helemaal niet meer mogelijk is in ieder geval bagatelliseren. Het is als een Don
Quichote tegen windmolens vechten ook al weet je dondersgoed dat je op het einde
toch zult verliezen. Er zijn dagen waarop dat wat moeizamer gaat, maar er komen
ook altijd weer momenten dat ik me opricht. Deze week rende ik mijn rondje alsof
ik nog dertig was. Het regende licht en dat zorgt voor veel zuurstof in de
lucht. Van die zuurstof word je licht in je hoofd en overmoedig. Mijn schoen
zaten onder de modder en mijn sokken werden nat. Het gaf niets. Er waren geen
andere mensen in het bos en dat ik twee keer een sanitaire pauze in moest lassen
had niemand door. Zelfs niet dat ik het niet helemaal op tijd had gered. De door
bestraling beschadigde darmen hadden op mijn zwarte trainingsbroek duidelijke
sporen nagelaten. Het kon me weinig deren. Een van de stappen in het trage
sterven is dat het je steeds minder kan schelen wat mensen denken. Alleen wat je
geliefden van je verwachten, dat blijft belangrijk. Als je je daar tenslotte ook
los van maakt ben je dood.
Marion die met me mee rende zei dat ik mijn broek
echt schoon moest maken en met blad en gras deed ik dat zo goed mogelijk. Daarna
deden mijn voeten hun werk weer. De pijn in mijn rechterlies diende zich aan,
maar het gaf niet. Ik denk niet meer na over of het nu door de slijtage van de
hardloopgewrichten komt of door de uitzaaiing. Darom rende ik verder.
Voor
het eerst in lange tijd rende ik weer mijn rondje van acht kilometer helemaal
uit en ging niet tegen het einde gewoon lopen omdat ik iets in mijn knie of mijn
kuit voel of simpel omdat ik het niet meer op kan brengen. Toen ik thuis door
het hek kwam stak ik mijn handen omhoog alsof ik net over de finishlijn van een
marathon kwam. Ik had mijn wedstrijd weer gewonnen en bewezen dat ik geen last
heb van die kanker.
Op vrijdag heb ik opadienst en mag ik de hele dag met
Helena doorbrengen. Marion haalt dan haar kleine zus Katelijne op. Helena en ik
gaan eerst ergens lunchen aan zee. We tekenen om de beurt iets dat in de ruimte
te zien is en dan moet de ander raden wat het is en waar het staat. Daarna gaan
we naar de hockeytraining, waar ik aandachtig kijk of ze al vorderingen maakt.
Vervolgens drinken we thee in een tearoom, waar ze me vraagt of ik nog eens over
de oorlog van mijn ouders, over de Romeinen of over mijn reizen naar verre
landen wil vertellen. Tenslotte volgt de zwemles en na dat alles rijden we naar
haar vader, waar ik Helena afzet.
Als ik wel eens probeer te vertellen over
de vrijdagen met mijn kleindochter hoor ik zeggen “Dat is wel heel leuk voor je
kleindochter.” Is dat zo? Ik denk dat het heel leuk voor haar grootvader is en
daarvoor moet ik in training blijven. Altijd in staat om naast haar fiets mee te
rennen.
Om in conditie voor goede echtgenoot, vader en opa te blijven stel ik
me elke dag opnieuw bij het wakker worden de vraag “Goedemorgen Ivan, ben je er
klaar voor om te leven?”
Recent Comments