Zo erg is kanker nu ook weer niet. Op een dag waarop je niets vermoedt vertelt een dokter het je. Schrikken natuurlijk, maar je zult toch verder moeten met je leven. Je kan moeilijk gaan zitten wachten tot je leven voorbij is. Dus het enige wat je kunt doen is verder te leven. Voor buitenstaanders ben je dan al snel een held, maar het stelt niets voor. Zelfs niet als je allerlei grote inspanningen gaat leveren om de mensen om je heen te bewijzen dat je extra gezond bent. Een berg op fietsen of een marathon lopen.

Het enige dat echt lastig in je nieuwe situatie is, is dat je weet dat je niet meer kunt geloven dat je eeuwig zult leven. Er zit van de ene op de andere dag een chronometer in je hersenen die je toekomstdromen bij de lurven heeft genomen en je bij de tijd van nu houdt.

Er zitten ook cijfertjes op die klok. Niet van één tot twaalf, maar – veel ingewikkelder – bloeduitslagen of scans die je route in kaart brengen. In mijn geval gaat het om de PSA. Prostaat Slaat Alarm. Met hormoonbehandeling kun je die PSA omlaag krijgen, maar over de bijwerkingen wil ik het niet hebben. Daar heb ik het inmiddels te vaak over geschreven. Daarom neem ik af en toe een medicijnvakantie. Dat klinkt ook weer heel heldhaftig, maar ook dat is minder een sprong in het ongewisse dan het lijkt, want er zijn drie onderzoeken naar gedaan. Uit een daarvan bleek dat je het niet moet doen, uit de andere dat het allemaal niet uitmaakt, en uit de derde komt dat de voordelen van een medicijnvakantie groter zijn dan de nadelen. Omdat ik me aan dat laatste onderzoek heb vastgeklampt stop ik met de buikprik als de PSA onder de vier is en begin weer als hij boven de twintig komt. O)ok niet zo dapper hoor, want mijn uroloog is het helemaal met me eens.

Na drie maanden vakantie werd er bloed geprikt. Zou mijn medicijnvrije periode al weer voorbij zijn? Op vrijdagmiddag toen ik met Helena naar de zwemles was kreeg ik de uitslag. Zes komma zes. Drie maanden vakantie erbij.

Marion kon ik niet bereiken en daarom vertelde ik het maar aan Helena. “Je weet toch dat ik voor die kanker medicijnen krijg die zorgen dat ik nog een tijdje kan leven?” vroeg ik. Ze knikte. “En als het goed gaat, mag ik soms ook een tijdje zonder. Ik krijg net een berichtje van mijn dokter dat mijn bloed goed is en ik nog weer een tijdje geen medicijnen hoef.” Ze lachte.

Na de zwemles reden we naar huis. Het voelde een beetje droevig, want ik besefte dat het onze laatste zwemles was geweest. De dag daarna mocht ze afzwemmen en inmiddels heeft ze haar diploma. Doorgaan voor B vinden haar ouders geen goed idee. Ik heb nog aan mijn zoon voorgesteld dat ik wel iedere vrijdag met haar meewil, maar hij is onverzettelijk. Ik zal tevreden moeten zijn met de hockeytraining en dat houdt in dat er minder tijd voor mijn gesprekken met Helena is.

Ineens zei ze tegen me: “Ik wil de volgende keer mijn spreekbeurt over de oorlog. En dan moet jij me daarbij helpen. Je vertelt me alles wat je weet. En dan neem ik oma Letty mee naar school zodat ze kan vertellen dat ze door de Duitsers werd gearresteerd voor het rondbrengen van krantjes en oma Jackie om te vertellen hoe het in een kamp van Japanners was.”

“Wat een goed idee,” zei ik. “Alleen herinnert mijn moeder zich daar niets meer van.”

“Dat dacht ik al,” zei ze. Helena ziet haar een enkele keer en dan vraagt ze om de vijf minuten “Wie ben jij ook alweer?”

Op een dag stond een NSB-er voor de deur van mijn moeder met iemand van de Groene Politie en die waren niet van de milieudienst. Mijn moeder wees me vroeger wel eens de man aan die haar aangegeven had. Hij woonde bij ons om de hoek en zijn zoon zat bij mij op school. “Nu heeft hij weer een grote mond,”  zei ze. Twee dagen zat ze in Utrecht in de gevangenis. Mijn Joodse opa die perfect Duits sprak liep naar Utrecht en vroeg de commandant te spreken om te vertellen dat ze helemaal geen krantjes had rond gebracht. Mijn moeder bevestigde dat ook altijd – ze had echt niet in het verzet gezeten -, iets dat ik niet zo leuk vond. Op weg naar huis deed mijn opa het in zijn broek van de angst. Dat doe je omdat je het over hebt voor de mensen van wie je houdt.

Dat verhaal zal verdwenen zijn als mijn moeder is overleden en ik het niet meer weet omdat ik te veel moet onthouden. Maar misschien kan Helena het dan nog vertellen. “Waarom wist ik dat eigenlijk niet over mijn overoma´s?” vraagt ze. “Omdat je pas acht jaar bent en ik je nog niet alles heb kunnen vertellen,” zeg ik. “Zelf praten mensen er niet over, want ze willen niet aan de vervelende dingen denken. Ze vertellen liever wat ze aten, hoe ze dansten, welke muziek ze mooi vonden. En helden? Die bestaan niet.”

“Dat ga ik niet doen,” belooft Helena. “Ik zal later vertellen over dat mijn arm verbrand was en ik in de ambulance naar het ziekenhuis moest, over de buisjes in mijn oren en dat ik geopereerd werd.”