Veel lezers vroegen me waar mijn blogs gebleven waren. Ik wist het niet. Ze verdwenen tegelijk met mijn geheugen. Soms zat ik lang achter mijn toetsenbord en staarde naar de toetsen. Welke moest ik aanraken om een bericht te schrijven, een groet dat ik nog bestond? Dapper begon ik aan veelbelovende zinnen, maar als ik halverwege was wist ik niet meer wat ik eigenlijk wilde. Een dichte mist nam me op in de kilte van de afwezigheid van de taal.

Een poging om nog een keer een lezing te geven faalde volledig. Ik had de organisatoren gewaarschuwd, maar men wilde dat ik toch kwam. Om het voor mij eenvoudig te houden werd me een interview afgenomen. Al bij de tweede vraag wist ik niet meer wat ik moest zeggen. De stilte viel in de studio en naarmate die langer duurde voelde ik de schaamte voor de afwezigheid van de woorden die vroeger mijn vrienden waren dieper en dieper.

Marion werd ongerust en ze vergezelde me naar de Alzheimerkliniek. Dat was het niet, maar meer wist de arts ons niet te vertellen. Kwam het door de geheimzinnige pandemie, door de opstandige mensen die bezig waren de wereld te vernietigen waarin ik overbodig zou zijn, of door het overlijden van geliefden, mijn schoonmoeder bijvoorbeeld die als moeder van de hele familie zo erg gemist werd? Of zou het een bijwerking zijn van de enzalutamide die ik tegen mijn kanker slikte? Ik besloot het medicijn niet meer te gebruiken. Heel langzaam trok de mist op, maar steeg de PSA, teken dat de kanker actiever werd.

Ik probeerde het boek waaraan ik werkte voordat de woorden volledig verdwenen zouden zijn af te maken, maar ik begon elke keer opnieuw omdat ik vergeten was wat ik al had gedaan en onzeker omdat ik niet begreep hoe ik verder moest. Een boek met vijf beginhoofdstukken. Zonder Marion’s hulp lukte het niet. Ze was tegen mij net zo streng als ze is wanneer ze haar eigen boeken schrijft. Ze stelt me de vragen waarop ik de antwoorden probeer te verbergen. Een snelcursus schrijven werd het voor mij.

Het boek is nu naar de drukker en de sleur van de COVID-19 pandemie begint te knagen. Elke dag de zelfde wandeling, de menukaart van de naburige restaurants kennen we uit ons hoofd. Ik kan het doorbreken met schrijven. Nee, ik moet het, want het is mijn vak.

Eerst hervatte ik het bijhouden van mijn dagboek en nu wil ik weer een blog uit mijn pen laten komen en de draad van mijn leven weer oppakken.

Gewoon schrijven wat er gebeurt. Yuki komt logeren.

We gaan naar het dierenpark. In enthousiast tempo gaan we van hok naar hok, waar ze de naam van de bewoner roept. Beer. Uil. Kwak. Chimpansee. Maar dan is er een plek waar je iets kunt kopen. Heb je dorst Yuki? IJs zegt ze. Nog niet. Dan maar brood uit het trommeltje dat oma voor haar gevuld heeft met alles wat ze lekker vindt. Langs de roze vissen en de makaken naar het grote consumptieplein. IJs? De lekkernij van Ben en Jerry drupt over haar hand, maar het kan de pret niet drukken. Naar de bavianen in de Perzische stad, de apen die niet van elkaar af kunnen blijven. Dan wil ze naar het dinopark, langs de levende schilpadden die niet bewegen naar het park met speelgoedmonsters van plastic op ware grootte. Ze hebben vreselijke tanden, allemaal, en er klinkt gebrul van achter een boom. Yuki gilt en lacht.

Halverwege barst de regenbui los waar we mee probeerden te onderhandelen via onze buienradar. Hij komt straks, nog een kwartier, nee tien minuten, ach misschien waait het over, maar het komt toch. We rennen weg en zoeken naar een plaats om te schuilen, maar we worden desondanks nat en rennen daarom maar door. Met grote stappen door de plassen, lachend want het leven is goed en nat is niet erg. We worden kind met onze kleindochter en dansen ons een weg naar de levende dieren.

Ze wil nog in het autootje dat je zelf kunt sturen, maar de speeltuin is gesloten. Moet het personeel schuilen of mag er geen plezier gemaakt worden van de grote boze CORONA-god?

Dan maar het rituele troeteldier bij de uitgang. De stapel pluizige troeteldieren bij ons thuis zal daardoor nog groter worden. ‘Ik kan wel elke keer zo’n beestje uit de stapel pakken en aan haar geven,’ zegt Marion. ‘Ze ziet het verschil toch niet.’ Een leuk idee: een grote troetelberg op zolder die voortdurend beestjes uitspuugt en kinderen verwent.

In de auto zitten we met natte regenjassen en toch maar weer een nieuwe bruine beer. We zijn blij. Er is zoveel geluk om op te rapen.

De bui is voorbij en we gaan nog even naar de speeltuin in het dorp waar Yuki’s overgrootmoeder woonde. Haar huis staat nu al anderhalf jaar leeg. Waarom moesten we het zo snel verlaten? We voelen allemaal de leegte van de afwezigheid van oma die we niet op kunnen vullen omdat we de woorden niet kennen die de tanden uit de pijn halen.