Wij kankerlijers zijn niet van suikerwerk, maar iemand zou toch eens de moeite moeten nemen om een handboek ´Hou het leuk voor kankeraars´ te schrijven. Een leuk weggeefboek voor de feestdagen. Dat boek zou niet gebaseerd moeten zijn op politieke correctheid want alles is bespreekbaar, maar altijd de zelfde goedbedoelde opmerkingen werken op den duur op de zenuwen van zelfs de meest tolerante kankerboy en girl. De scheet in de volle kamer. Van mij hoeft dat niet steeds. Probeer hem eens een keer in te houden.

Nu heb ik het nog niet zo slecht getroffen, want tegen mij zeggen mensen vaak vol ongeloof “Maar wat zie je er nog goed uit”. De hele rest van mijn leven heeft nooit iemand tegen me gezegd dat ik ´er goed uitzie´ behalve mijn lieve vrouw maar sinds ik kanker heb is dat totaal veranderd. Ik ervaar het alsof ik me niet aan de regels houd. “Maar je bent helemaal niet kaal,” vind ik nog wel de aardigste.  Als je kanker hebt, dan moet je geen haar meer op je hoofd hebben, er bleek en broodmager uitzien en liefst ook nog naar lucht snakken, anders verdien je niet de speciale aandacht waar ernstige niet besmettelijke zieken voor in aanmerking komen. Ik zal het maar eerlijk bekennen, er zit nog gewoon pigment in mijn huid en als daar zon bij komt, dan word ik bruin. En zolang ik niet in de allerlaatste fase van het kankerproces zit waarbij je van binnen uit lijkt te worden opgevreten voldoe ik niet aan het verwachte stereotype.

Het tegenovergestelde is ook licht rampzalig. Als iemand er vreselijk beroerd uitziet en er wordt juist gezegd dat hij of zij er zo goed uitziet. Ook mensen met kanker weten precies hoe ze zich voelen en beseffen hoe ze eruit zien. Je hoeft ze niet voor de gek te houden, want het betekent dat je ze niet serieus neemt. Als tegen een klein kind of een demente oudere beginnen de kankertoeschouwers de ´cancero´  een geheel andere werkelijkheid voor te schilderen. Maar ook al heb je kanker, je bent er nog altijd en wilt dus ook voor vol worden aangezien.

Daarnaast heb je de categorie vrijetijdsdokters, mensen die wel eens iets gelezen hebben over kwaadaardige nieuwvormingen of op het internet van alles hebben opgezocht en daardoor de zelfbenoemde deskundigen zijn geworden om nu juist ons probleem op te lossen. Ze weten wat we moeten eten, drinken en dat we uit de zon moeten blijven. Zouden mensen zonder kanker denken dat wij dat zelf niet allemaal ook al eens gelezen hebben en dat we ongeduldig hebben zitten wachten tot zij binnen kwamen?

Met mensen die behulpzaam wijzen op de kans dat het nog erger kan, dat er nog allerlei uitzaaiingen op kunnen duiken en dat we ook nog een grotere kans hebben op andere kanker zijn we natuurlijk ook niet zo blij. Doemscenario´s, daar zijn mensen met kanker zelf meester in – vooral als ze ´s nachts niet kunnen slapen -, maar ook zijn ze goed geworden in hoe je dat voorkomt zodat je een beetje normaal door kunt leven.

De het-valt-wel-mee vrienden of de put-in-praters, ze zouden  iets meer aan reflectie kunnen doen en daarbij zou dat ´Houd het leuk voor kankeraars´ boek behulpzaam kunnen zijn.

Is het vergelijkbaar met de kijkers op de andere weghelft bij een ernstig verkeersongeval? Moeten ze kijken en erover praten om te beseffen dat zij aan de goede kant van de weg reden en moeten ze met woorden bezweren dat het hen nooit overkomen zal? Doen ze het om hun eigen angsten te bezweren?

Zelf kreeg ik vorige week een aardig lesje in de dwaasheid van het angst wegpraten. Onze kleindochters hadden een paar dagen bij ons gelogeerd en hun vader kwam elke avond van zijn werk naar ons en dan aten we samen. Daarna klommen we in de boomhut, zaten uren op de schommel en kregen nog ijs toe ook.

Toen de logeerpartij voorbij was en ik de meisjes naar hun moeder zou brengen die ze drie weken lang mee naar Italië nam, was Helena een beetje stil. “Wat is er?” vroeg ik. “Ik ben een beetje droevig dat ik papa en jullie nu en tijdje niet meer zie,” antwoordde ze.

“Maar je krijgt nu een heel fijne vakantie met mama,” zei ik opmonterend. “Je gaat naar Italië, het leukste land van Europa, met een taal als muziek, met lekker eten en zon, en een zwembad voor kinderen en ook nog vulkanen.”

“Ook vulkanen?” vroeg ze.

“Ja, zei ik enthousiast. “Kom, dan gaan we er op mijn computer naar kijken.” Ik typte ´films, Etna, uitbarsting´ in en trakteerde mijn oudste kleindochter op een veelheid aan rond spattend lava, verstikkende gaswolken, rode hemels en ontoombare natuurfenomenen. Daarna ging ik nog even naar ´afbeeldingen Pompeï´ om haar de slachtoffers van de uitbarsting van de Vesuvius te tonen, gestold in  hun dagelijks leven.

“Opa,” zei Helena met een dun stemmetje. “Je hebt me wel geholpen. Ik ben nu niet zo verdrietig meer, maar ik ben nu wel heel bang.”

In onze onhandige ijver het verdriet weg te nemen voor degenen van wie we houden doen we soms de domste dingen.