Er is geen leukere studie dan geneeskunde. Het is geweldig om te leren hoe het lichaam in elkaar zit en hoe het werkt, over bacteriën en virussen, over immuniteit, over het verband tussen omgeving en genen. Nog steeds lees ik gulzig alles wat ermee te maken heeft. Mijn studie verliep door mijn mateloze leergierigheid rimpelloos. Ik miste nauwelijks colleges, schreef er uitgebreide verslagen van die gretig aftrek vonden bij studenten die geen zin hadden op tijd uit bed te komen en ik haalde maar een keer een onvoldoende voor een tentamen. Dat was toen mijn zoon door een geheimzinnige hartaandoening op sterven lag. Toen hij weer opknapte deed ik het tentamen opnieuw en haalde het wel. Met dit korte cv van mijn studiejaren wil ik niet doen alsof ik bijzonder slim was. Nee, geneeskunde is geen moeilijke studie en ik had vooral veel te danken aan mijn enthousiasme en leergierigheid.
Dat bleef zo tot ik voor mijn coschappen in het ziekenhuis terecht kwam. Ik voelde me niet thuis in de hiërarchie en de maniertjes om onzekerheid te verbergen. We weten het gewoon niet zo vaak als we zouden willen, maar daar kunnen we niet zo goed tegen. Ik kan helaas geen auteursrecht op dit belangrijke inzicht claimen, want dat deed Renée Fox al in een fameus essay over de medische opleiding: Training for Uncertainty. Het haantjesgedrag van de alfamannetjes en hun superioriteitsgevoel ten opzicht van hun patiënten vond ik onverdraaglijk. Op mijn tandvlees kwam in de klinische periode van mijn opleiding door. Ik wist precies wat ik niet wilde als ik afgestudeerd was en de rest van mijn leven gebruikte ik om te ontdekken wat ik dan wel wilde.
Is het ooit goed gekomen tussen de geneeskunde en mij. Jazeker, want zodra ik begon te schrijven – dat was in 1975 voor de Volkskrant -, ontmoette ik zo veel geweldige artsen die wat ik schreef omarmden, dat ik nog maar heel af en toe terug denk aan die twee moeilijke jaren.
Veel interessanter voor mij is het om na te denken waar het precies voor het eerst tussen de geneeskunde en mij mis ging. Dat gebeurde in wat het Verloshuis werd genoemd. De tijd in het Verloshuis werd in het algemeen gezien als de mooiste tijd van de junior coschappen. Met een groep van tien studenten werden we veertien dagen lang in dat huis ondergebracht en als er een bevalling was werden we om de beurt opgeroepen om in het ziekenhuis op te draven We stonden 24 uur per etmaal en zeven dagen per week paraat voor het spelen van onze heldenrol, het vanaf rij twee toekijken hoe een vrouw een kind baart. Voortdurende aanwezigheid was verplicht. Marion en Kaja sliepen ´s nachts bij mij zodat ik aan wat van mij verwacht werd kon voldoen, maar toch deel van mijn gezin kon blijven uitmaken en mijn zoon die nog altijd onder scherpe controle van een kindercardioloog stond naar bed kon brengen.
In dat Verloshuis begon het grote doktersavontuur en mijn vrienden waren helemaal opgewonden. Ze waren helemaal blij toen iemand van Organon een avondje langs kwam met wat oude Laurel en Hardy films en verkooppraatjes over de pil. Ik had daar bezwaar tegen en bleef die avond op mijn kamer. Een paar dagen later volgde onenigheid over het hoofdelijk omslaan van de gigantische voorraad bier in de ijskast.
In die veertien dagen groeiden we uit elkaar en de dramatische climax kwam toen ze me op een avond tot de orde riepen over de aanwezigheid van mijn vrouw en mijn zoon in het Verloshuis. We speelden die avond Monopolie. Om elf uur wilde ik naar bed. “Asociaal,” zeiden ze omdat we midden in het spel zaten. Ineens ging de steenpuist open en kwamen de grieven die zich in de loop van twee weken hadden opgehoopt naar buiten. Mijn vrouw en kind moesten verdwijnen, Kaja´s voeding mocht niet meer in de ijskast staan en als ik niet luisterde zouden ze verklappen dat ik op een ochtend het heilige wachten in het Verloshuis had onderbroken en met Kaja en Marion was meegegaan naar de polikliniek van de Kindercardiologie om de nieuwste uitslagen over mijn zoons gezondheid te horen.
“Baby´s horen hier niet,” zei een van mijn vrienden en de anderen hielden hun mond. Het Verloshuis was door mijn toedoen “totaal verpest”. Het kwam voor mij allemaal volkomen onverwacht. Marion die er getuige van was heeft het beschreven in haar boek ´Voor altijd moeder´: “Voor het eerst in mijn leven, voor het eerst sinds we hoorden dat Kaja een dodelijke hartziekte had, zag ik Ivan huilen. En ik kan me niet herinneren dat ik hem daarna ooit nog in tranen heb gezien.”
Mijn vrienden heb ik daarna nooit meer gezien, gehuild heb ik later nog wel degelijk want het leven verliep lang niet altijd zoals ik me het had voorgesteld en ik ben mede door die ervaring de arts geworden die ik wilde zijn, maar dat wist ik toen nog niet.
Ik hoop dat deze zogenaamde vrienden behalve kundige artsen ook menselijke mensen geworden zijn…
niets menselijks is ons vreemd, zelfs artsen !!
jammer, maar daardoor kun je wel overzien wie echte vrienden zijn en wie niet!
en ik hoop net als Rikki Bolhaar, dat ze toch zijn uitgegroeid tot sociale, menselijke artsen …………………
groet, Wilma.
Dank dat je dit persoonlijke veelzeggende verhaal met ons wil delen.
Sociale, menselijke artsen….in mij 50-jarige carrière als reumapatient ben ik er 4 tegengekomen!
4 op de +/- 30….eh…dat is toch al gauw zo’n 7,5 % ???!!!