Van de week zag ik weer een onderzoek langs komen met informatie over wat ik als prostaatkankerlijer zou moeten eten om langer te leven. De dierlijke producten de keuken uit, maar wel veel plantaardige vetten, zoals die in avocado’s en noten zitten met daarover heen een scheutje vergine olijfolie. Garanties kunnen die onderzoekers je helaas nooit geven, maar ze beweren dat ze als ze naar een hele groep kijken de kans dat enkelen door die wijze van eten langer zullen leven toeneemt. Hoor ik daarbij?

Zo´n onderzoek past keurig in wat een nieuwe trend lijkt: je voedsel is je medicijn. Ooit heeft Hippocrates iets dergelijks al gezegd. Het is ook niet zo vreemd dat het al zo´n oud idee is, want dat goede voeding  invloed zal hebben op de gezondheid klinkt zo vanzelfsprekend. Alleen is het dan niet vanzelfsprekend dat je ziektes kunt genezen door een speciaal dieet te volgen. Dat is een stap extra en een idee van de generaties die met het biomedische model zijn groot gebracht: voor elke kwaal is een middel te vinden. Ze denken in één-op-één relaties tussen een ziekte en specifieke voedingsmiddelen. Andijvie tegen zweetvoeten, wortels tegen geelzucht zal ik maar zeggen.

Sommige mensen gaan wel heel ver. Vandeweek werd ik nog gebeld door een journalist die een stuk schreef over welke voedingsproducten je moet eten om er mooier uit te zien. Eet guave, tomaat en chilipeper om te voorkomen dat je een oude huid krijgt beweert de schoonheidsdeskundige van dienst. Ik onderdruk een spontane lach. Het enige wat helpt om er mooier uit te zien, zeg ik, is zelfvertrouwen. En verder veel lachen, want dan kijken mensen graag naar je.

Ik kan weinig met die voedingsgoeroes die alles kunnen genezen, maar wat moet ik dan om te ontdekken hoe het zal voelen om vijftig jaar getrouwd te zijn, om mijn kleindochters op de middelbare school met biologie en geschiedenis te helpen? Ik wil nog wat langer en alles wat daaraan bij kan dragen is meegenomen. Het aantal mensen dat langer dan tien jaar zijn kanker overleeft neemt overigens wel snel toe – zelf ben ik er een voorbeeld van – maar mannen doen het lang zo goed niet als vrouwen. Twee keer zo veel vrouwen als  mannen leven tien jaar na het stellen van de kankerdiagnose nog. Wij mannen zijn altijd de sul, het zwakke geslacht. Deskundigen beginnen onmiddellijk te roepen dat het aan onszelf ligt en wijten het aan het gedrag van mannen. Die doen stoer, letten niet op kleine klachten die veel betekenis kunnen hebben, gaan niet zo vaak naar de dokter en komen met hun kanker dus veel te laat aanzetten. Kans om nog iets te doen voorbij. Ik denk wel eens dat al die praatjes de ultieme wraak van artsen is op mannen die niet zo vaak bij ze op het spreekuur komen. Zie je nu wel, eigen schuld.

Tachtig procent van de vrouwen bij wie borstkanker wordt vastgesteld leeft daarna nog tien jaar of langer. Bij mannen is dat 65 procent. En dat terwijl prostaatkanker zo´n ´goede pers´ heeft. De algemene mening over prostaatkanker is immers dat het allemaal niet zo veel voorstelt. Bij de meeste mannen die boven de tachtig zijn kun je het vinden zonder dat ze het zelfs beseffen en als je het op jongere leeftijd krijgt, vooral niet in paniek raken, want ach…. prostaatkanker. In werkelijkheid is prostaatkanker een grotere moordenaar dan borstkanker.

Een parlementaire commissie in Engeland die in 2009 het verschil tussen de aanpak van borstkanker en prostaatkanker onderzocht kwam tot de conclusie dat de zorg voor mannen gewoon niet zo goed is en dat mannen veel minder steun krijgen. Misschien moeten de zorg en de steun ook wat meer aansluiten bij  wat mannen verwachten. Wat minder gekleurde lintjes of in de maand november dat met die snor, maar liever een beter aanbod van lichaamsbeweging voor het falende lichaam. Daar houden mannen meer van dan van lintjes en vrouwen met snorren. Artsen die mannen met testosteron verstorende medicijnen behandelen zouden daar best aan kunnen denken, want op die spieren ga je door de bijverschijnselen inboeten. Gewoon bij het receptje voor de Zoaldex ook een receptje voor wat oefeningen. En de verzekeraar moet daarover niet gaan zeuren, want de premie we niet om ons in onze pogingen wat langer te leven in de weg te gaan staan.

En verder? Bij gebrek aan veel beter toch ook maar op mijn eten letten. De zelfde dag dat ik las over wat mannen met prostaatkanker zouden moeten eten had ik al een speltdesemboterham met daarop avocado, tomaat – de lycopeen in tomaten werd tien jaar geleden nog als levensverlengend aangeprezen – met daarover heen wat pijnboomnootjes en een scheutje bijna donkergroene olie op mijn bord liggen. Ik ben net rupsje Nooitgenoeg.