Op een dag zag ik de grijze haren op mijn donkerblauwe vest. Het waren er teveel en ik wist wat dat betekende. Ik plukte, plukte om mijn kleding onberispelijk te houden, maar ze vielen te snel voor mij om ooit nog donkere kleren te dragen en er verzorgd uit te zien. Toen ik een paar dagen later met mijn hand door mijn haar ging, bleef er een pluk tussen mijn vingers hangen.

Mijn lief haalde haar scharen tevoorschijn, zei mij me helemaal uit te kleden en plaatste me in onze ruime keuken met de granieten vloer dicht bij de AGA op een houten stoel. De lokken vielen op mijn bleke huid en de donkere vloer. Dat was het dus. Na ongeveer een half uur pakte ze de stofzuiger en zoog de stoel, de vloer en mij schoon. Bibberend rende ik naar de lange spiegel in de gang om mezelf te zien.

Ik was nog steeds de zelfde, maar mijn hoofd leek kleiner geworden, mijn oren groter en puntig zoals bij vossen. Een beetje ondeugend. Mijn hoofd voelde buitengewoon koud aan. Daar zou geen mooie gedachte nog willen wonen.

Eerst toonde ik het aan Helena, mijn zestienjarige oudste kleindochter en zei er snel bij dat het na de behandeling weer aan zou groeien. Daarna was Katelijne de twaalfjarige aan de beurt. In haar ogen las ik angst en toen ze vroeg of het wel goed met me ging antwoordde ik dat het prima met me is, omdat er niets anders te vertellen was.

Tenslotte onze driejarige die bijna vier is. Ze mag mijn hoofd zacht strelen. Yuki legt voorzichtig haar hand op mijn schedel, kijkt een beetje onwennig naar haar opa die er anders uit ziet. Ik glimlach naar haar, ervan overtuigd dat ze me dan zal herkennen. Ik zet daarna de grijze muts, die ik van Marion kreeg weer op mijn hoofd. De kou verdwijnt, de warmte keer terug.

Op het internet heeft ze een hele set mutsjes in allerlei kleuren besteld. Voor elke dag iets dat bij mijn stemming past. De rode misschien voor als ik me slecht voel, maar ik weet nog niet hoe dat is. Wie weet zal die niet nodig zijn.

Waarom een hoofddeksel? Ik geloof niet dat ik mijn mijn kale bol uit schaamte verberg. De muts – of beanie zoals Helena het noemt – maakt me compleet. Het is eerder een vlag die ik trots ophoud en na een paar dagen mis ik hem al als hij even af is. Bij voorkeur zou ik hem ook ’s nachts ophouden. Het zachte kasjmier koestert me en maakt me compleet: een man met kanker.

Gisterenavond besloten we uit eten te gaan om te vieren hoe goed het leven is en bestelden een uitgebreide rijsttafel met wel twintig verschillende smaken. Wat geeft het dat ik het nauwelijks proef, soms zelfs weerzin voel tegen voedsel en daarom vaak alleen maar yoghurt met muesli kies. De diepe smaak van zoute sojasaus in combinatie met vet is iets waar ik me toe moet zetten, maar wat ziet het er allemaal mooi uit. Al die verschillende bakjes met gerechten in verschillende kleuren vormen een lust voor het oog. Ze herinneren me aan de vele andere keren dat we deze gerechten aten. De gele rijst met zijn lichte kokosgeur. En waar krijg je nog en goede ikan besengek? Of een gadogado zonder satésaus van pindakaas, maar licht en niet dominant? En wat mooi zijn die stokjes waaraan de blokken tahoe geregen zijn mooi, verkleed als vegetarische saté.

‘Was het lekker?’ vraagt de eigenaresse als we uitgegeten zijn.

‘Ach, mijn smaak heeft me verlaten, maar de schoonheid van een goede rijsttafel maakt alles goed,’ zeg ik.

Het is net als met mijn muts. Het gaat om het vangen van geluk als het langs vliegt.