Tegen 20 december zaten we meestal in het vliegtuig naar Indonesië om daar te overwinteren. Omdat we, als schrijvers, ons leven zelf konden indelen haddem we die vrijheid en maakten daar grif gebruik van. Vanaf 1977 was Bali een bron van inspiratie en december stond voor ons gelijk aan warungs met kerstlicht en kerstbomen.

Voor ons verhalenvertellers viel aan de andere kant van de wereld veel te leren en we verlangden ernaar onze vrienden daar weer te ontmoeten. Geleidelijk werd het echter steeds moeilijker te verantwoorden om zulke lange vliegreizen  te maken. De onschuld was voorbij. Een reis voor de lol was onze bijdrage tot de opwarming van de aarde en onverantwoordbaar. Onze vluchten reizen moesten korter en we vlogen minder frequent. Na 2002 beperkte het zich zelfs tot nu eens een presentatie van een film, dan weer in een ander jaar de promotie van een boek, en de rest van onze bezoekjes beperkte zich tot reizen in onze verbeelding, ik vertoefde weer op dat eiland als ik mijn oude Bali-fotos’ bekeek. In juli 2002 werd ik vierenvijftig jaar en dat jaar zou mijn leven radicaal veranderen.

In december 19 jaar geleden hoorde ik dat ik een kwaadaardige tumor in de prostaat had en ik accepteerde gretig de medicatie die de uroloog geschikt voor me achtte. Geen twijfel. Wonderen zijn voor anderen, ik had de wetenschap nodig, wist er genoeg van af om te weten dat ik mits ik er gevoelig voor was op hormonale behandeling kon rekenen. Ik moest snel bestraald worden en mijn hormonale huishouding moest worden vernietigd. Pillen, prikken.

Het weer was zoals het nu is, kil en droevig, af en toe een opklaring. Het liep tegen kerst en ik reed s‘ morgens tussen met lichtjes opgetuigde kerstbomen terug naar huis om Marion te vertellen over mijn ontmoeting met de uroloog die me de diagnose had gegeven. Die kerst van 2002 vergeet ik niet meer door het grote zwijgen dat ik aan Marion en Kaja had opgelegd. Mensen buiten ons gezin hoefden het volgens mij niet te weten. Ze zouden maar steeds vragen hoe het ging en ik wilde ze niet droevig maken of uitgehoord worden door mensen die de sensationele details wilden horen. In een reflex besloot ik om tijdens het avondmaal aan de lange tafel met wel twintig gasten het kerstverhaal uit de Bijbel voor te lezen. Zo maar? Misschien wilde ik behalve eten iets extra’s doen, maar in de categorie effectieve medicijnen stond het gebed niet in het protocol.

Vanaf 2002 moet ik altijd denken aan de komst van keizer K, Bali dat we die beginjaren van de kanker niet meer bezochten en mijn wens om het de familieleden niet te vertellen. Dat was onze maand december, Jingle bells onder de palmen.

Het eerste jaar kreeg ik om de drie maanden bij de artsencontroles de buikprik om me te verlossen van de testosteron, het hormoon dat de kanker opjoeg. Ik hoefde de prik na bijna tien jaar niet meer te gebruiken en het ging even goed met me. Na anderhalf jaar moest die gehate prik echter weer mijn buik in. Na de tabletjes voelde die buikprik als een psychologische grens, een moment van falen.

De prikken gingen vergezeld door Roos, de zuster van de pijnloze prik. Eens per drie maanden stond ze voor de deur om de testosteronvernietiger – de chemische castratie – bij mij in te spuiten. Aanvankelijk had ik gemengde gevoelens ten aanzien van Roos omdat ze me eraan herinnerde dat er een tijd was geweest dat ik zonder die prik kon leven. De prikzuster, de prikzuster, ze is er weer. Ik wil niet meer, want ik moet nog zestig worden. Ik ren nog rondjes door het bos en doe dat met mijn handen los.

Elke tweede dinsdag van december, maart, juni en september belde Roos geduldig om elf uur bij ons aan. Ze kerfde merktekens in de buik van mijn leven, een stuk of vijftig, en in de loop van de tijd, waarschijnlijk meer. Roos boog voorover en ik schoof de bovenrand van mijn broek omlaag, lag op mijn rug op de bank.

Met Marion voerde ze persoonlijkere gesprekken dan met mij, want Roos en ik spraken vooral over hoe het ging, de prik zelf, het invullen van de kaart voor een nieuwe afspraak en onze tocht naar de keuken waar ze haar handen waste en ik voor haar een schoongewassen handdoekje pakte om ze te drogen.

Op vijftien december werd er aan de deur gebeld. Wie kon dat zijn? De man die de dagelijkse pakjes bezorgt? Ik vroeg Marion of ze wilde zien wie er belde, ik was namelijk zelf aan het telefoneren, was na lang aanhouden net voorbij de zich steeds herhalende muziekstukjes en COVID waarschuwingen beland bij een echt levend mens van de klantenservice en wilde daar nog even mijn brandende vraag stellen.

Toen ik uiteindelijk in de keuken kwam zaten Marion en Roos net gezellig een kopje koffie te drinken.

‘Ik moet je iets vervelend vertellen,’ zei ze. ‘Dit is de laatste keer dat ik kom.’

Het bedrijf dat voor mijn buikprik zorg droeg was blijkbaar te duur geworden, een andere apotheker kon het goedkoper leveren en Roos moest wijken. Het was pas ons eerste kopje koffie samen ooit, maar tegelijkertijd de laatste prik die ze me gaf. Je weet pas wat je mist als het verdwijnt.

Uiteindelijk moest ook de prik nog gezet worden en met een weemoedig lachje zei Roos ‘Wat hebben we er een hoop ingebracht he.’ Op een vreemde manier voelden we ons droevig. Ze controleerde zorgvuldiger dan ooit of het nabloedde, alsof ze het moment nog even wilde rekken, plakte de kleine witte pleister op mijn buik en drukte die stevig aan om het bloeden nog meer te stelpen en de band tussen ons voorgoed af te sluiten.

Daarna stond ik ondanks de decemberkoude lang in de deuropening om haar uit te zwaaien. Het grint zag er na Roos’ vertrek verlaten uit.