We wisten niet of we links of rechtsaf moesten, twijfelden en ik zat op mijn nieuwe e-bike gereed in een ‘surplace’ als een wielrenner die snel weer de wedstrijd van het leven aan moest gaan, maar die het evenwicht verloor.

Het asfalt voelde warm en zacht aan. In de verte hoorde ik Marion roepen. Ze schreeuwde mijn naam en riep ‘kom terug’. Voorzichtig opende ik mijn ogen, maar sloot ze weer snel. Ik wilde lekker zo blijven liggen en niets meer hoeven. Met haar zachte handen waste ze voorzichtig mijn hoofd met koud water. Als een doop bij nieuw leven. Uit een hoek van mijn oog zag ik op gepaste afstand een meisje met zwarte hoofddoek en een compassievolle blik. Marion gaf haar de fles water terug en nu zag ik mijn fiets op de grond liggen.

Geleidelijk kwam alles na een paar minuten terug en voorzichtig voelde ik aan mijn hoofd. Daar zat de grootste bult die ik ooit had meegemaakt met daarom heen bloed.

Voorzichtige probeerde ik mijn benen en armen te bewegen om te weten of ik nog goed in elkaar zat. Met mijn botten met zoveel kleine uitzaaiingen weet je het maar nooit. Nee, zo te zien was er niets aan de hand, maar duizeligheid en de hoofdpijn dwongen me weer rustig terug te keren naar de positie waarin ik mezelf had teruggevonden. Terug naar die gelukzalige rust waarbij ik niets meer zou hoeven was onmogelijk. De poort daar naartoe was weer gesloten.

Een man met een stethoscoop in een leuk pak zei dat hij in de buurt woonde en arts was. Mocht hij me even onderzoeken? Hij keurde me goed voor de rest van mijn leven, maar ik vergat hem te bedanken. Dat deed ik later veel beter toen de ambulancebroeder mij op de afdeling Spoedeisende Hulp van een naburig ziekenhuis af had geleverd. Zijn taak had naast een onderzoek en het geven van wat prikken vooral bestaan uit het zoeken naar een ziekenhuis waar men mij wilde ontvangen. Bij de zesde poging was het raak. Dit ziekenhuis kon mij ondanks de Coronadrukte wel helpen.

Tijdens het onderzoek daar bleek ik een torenhoge bloeddruk te hebben, boven de tweehonderd. Hoe kon dat nu? Het is altijd honderdtwintig over tachtig. Kom op, ik loop elke dag minstens twee uur door een rustgevende omgeving.

Uit de scan bleek dat er binnen de harde doos rond mijn hersenen niets beschadigd was en daarom mocht ik naar huis, maar vooral geen schermen bekijken want dat zou mijn hersenen volkomen onnodige prikkels geven.

Over die bloeddruk bleef ik bezorgd. De volgende dag was het al lager, maar ik overzag in deze bultfase van mijn leven wat er sinds maart van dit jaar gebeurd was. Natuurlijk, in de eerste plaats was er dat virus waarvan ik wist dat het toe zou slaan, maar niet wanneer en onder welke naam. Het had bezit genomen van onze manier van leven. Daar kwam de zorg bij voor mijn schoonmoeder die aan het einde van haar leven was toegenomen en haar laatste dagen zorgden voor meer spanning dan mijn zenuwstelsel aan kon. De pogingen om vervolgens haar huis te legen op een manier die iedereen naar de zin was en het bijstaan van Marion had me verder gedompeld in een gevoel dat er niets meer te redden viel.

Toen vervolgens de bloeduitslagen toonden dat mijn prostaatkanker in activiteit was verdubbeld en zes weken later weer en we ons best deden om toch weer een vrolijk leven van gelukkige mensen van boven de zeventig op te pakken, bleef de stemming waarbij we ons afvroegen wat er vandaag weer zou gebeuren. Onze dagelijkse wandeling werd een vlucht naar het bos waar niemand me zocht. Steeds langer werden de afstanden en steeds meer verantwoordelijkheden schoof ik voor me uit. De post lag in stapels op mijn bureau en berichten via email zakten steeds dieper weg in een recent verleden zodat ze niet meer bestonden en niet beantwoord hoefden te worden.

Uiteindelijk schreef ik niet meer. Wat was er nog de moeite waard om in woorden te bewaren?

Nu ik na drie weken bijna hersteld ben van de hersenschudding is de schrijflust enigszins teruggekeerd. Bovendien lijkt het geschil met een energieleverancier over de boete vanwege het verbreken van een contract, gesloten omdat ik in de val was getrapt van de recruteringswespen die dagelijks enkele malen opbelden en fluisterden dat ik voordeliger kon, bijna ten einde. Maar nog even houdt het mijn bloeddruk hoger dan goed voor me is en nog meer lopen kan vrijwel niet meer.

Nog regelmatig voel ik aan die bult op mijn hoofd. Hij is aanzienlijk geslonken. Dan denk ik aan hoe zacht het asfalt leek. We fietsen weer, Marion met haar sterke beenspieren voorop en ik volg haar op mijn e-bike. Ook schrijf ik weer. Er is een boek met als werktitel ‘Ik was maar een jongen’. Als ik daarmee klaar ben is een boek aan de beurt over de geschiedenis van een wereldbevolking die zonder de aarde die we van onze voorouders erfden te onderhouden, haar leegroofden en de rommel achter zich lieten ten onder ging. Daardoor waren ze niet voorbereid op zo’n klein virusje. U hoort nog van mij.