We zijn negenenveertig jaar samen, soms gelukkig, soms boos op elkaar, soms zitten we in de put, maar we troosten elkaar ook. We boffen maar dat we het zo ver samen gered hebben, maar Herodotus schreef ‘Beschouw geen mens gelukkig tot zijn laatste uur is aangebroken.” En hoe knaagt de altijd aanwezige schaduw van de kanker aan ons?

Ja, hoe overleef je het grote kankerlijden? Hoe voorkom je dat je wordt meegezogen in die hysterische angst van de gezonde samenleving om ooit door zo’n vreselijke ziekte te worden getroffen? Hoe verweer je je tegen de verleidingen om zekerheden te zoeken door via het lichten van een tip van de sluier van de toekomst via een scan te ontdekken dat je zult sterven, alleen weet je nooit hoe? Hoe ga je om met de pijn en tranen van mallemolen van alle nieuwe behandelingen die met geweld en voor veel geld beschikbaar komen, maar binnen vijf jaar op de stortplaats van de hoop belanden? En niemand kijkt dan nog om en wil er iets van leren.

Na achttien jaren met die ziekte denk ik dat je de kanker zo min mogelijk kans moet geven je hersenen over te nemen en je moet het leven alle ruimte bieden. Alle goeds komt in drieën. Het leven van nu met het onbestendige weer en soms ineens wat zon en koolmeesjes die in de tuin spelen. Het leven van morgen waarmee je een verhouding hebt via je pogingen om de wereld beter achter te laten dan toen je die aantrof. En het leven van vroeger dat licht schrijnt als je aan wat was en niet meer terugkomt denkt. En dan die drie levens op verwarrende wijze met elkaar gemengd als je plotseling mist over je ogen voelt opkomen als je er helemaal niet op rekent. Melancholie noemen we dat.

Laat me hier eerlijk bekennen dat ik een melancholicus ben, iemand die een zacht zoetzuur sausje over alles wat er gebeurt gooit. Genezing van de melancholie bestaat niet en gelukkig maar, want met een beetje kwade wil kan je de verschijnselen onderbrengen bij een lichte maar goedaardige depressie en zou je met de haastige zorg van nu al snel achter een ontbijtbordje dat je half hebt leeggegeten zitten met een doos pillen vol boodschapperstofjes die ervoor moeten zorgen dat je stemming lekker afgevlakt wordt.

Laat me hier van de gelegenheid gebruik maken om uit te leggen hoe het goedaardige broertje van de depressie ontsnapte aan de aandacht van de zielenknijpers. Ooit heette elke vorm van bedroefdheid melancholie en de term depressie werd nog niet gebruikt. Melancholie was volgens de chirurgijns en piskijkers die over de menselijke gezondheid waakten  een stoornis van beoordelingsvermogen en intelligentie, een gedeeltelijke krankzinnigheid want melancholieke mensen leden aan een onjuiste visie op de werkelijkheid en koesterden een vals geloof.

Melancholie werd volgens de grondleggers van de psychiatrie gekenmerkt door verslagenheid, zwijgzaamheid, piekeren, de verwachting van vreselijke gebeurtenissen en wanhoop.

Wij melancholici waren in die tijd dus klaar om behandeld te worden met middelen die nog niet bestonden. De melancholicus wordt in het begin van de twintigste eeuw door de grootmeesters in de psychiatrie beschreven als iemand die gevoelloos is, een verdoolde met ondraaglijke wanhoop. Het woord depressie komt in die tijd langzaam maar zeker op, en in de geschiedenis van de psychiatrie zou de depressie zich uiteindelijk vanuit die melancholie ontwikkelen. Tenslotte bleef alleen de depressie over en werd de melancholie een diagnose op zoek naar een inhoud. De lichte versie van een bedrukte stemming, weltschmerz die te onbeduidend was om ons af te nemen. Troost voor de mensen die de dood in verte zagen.

Gisteren 49 jaar geleden leerde ik mijn lief kennen toen ze achttien was en ik was op die avond overmoedig en tweeëntwintig. In die tijd had ik nog nooit over melancholie gehoord omdat de liefde in al zijn vormen, de grote koorts, de bewijsdrang, de angst te verliezen en de jaloezie de boventoon voerden en later de uitdagingen van het leven met een kind dat opgegeven was, maar op wonderbaarlijke wijze genas. En het leven ging snel. Later vreesde ik de foto’s onder ogen te krijgen van die twee jonge mensen met onverschrokken blikken en gretig op weg naar een toekomst, die er eerder was dan ze wensten.

Dus als ik nu in de luwte van de kanker nadenk over onze levens over de pijn en de vreugde van ons samenzijn, dan voel ik de troost en de mildheid van melancholie, de saus die alles verzacht en vrede schenkt.