Als ze de sleutel in de voordeur hoort, zegt ze verwachtingsvol ‘Wie is daar?’ Met een kerstlach op mijn gezicht kom ik binnen, probeer de vreugde die bij dit seizoen hoort uit te dragen. Ik heb mijn donkerblauwe pak met champagnegeur al aangetrokken want straks gaan Marion en ik naar Amsterdam om het grote feest bij mijn zoon, zijn vrouw en onze kleindochters te vieren. De zorgcoördinator had veel moeite om het hulpprogramma voor deze week te vullen en dus zorgen Marion en ik ervoor dat ze haar warme maaltijden op tijd eet. Soms doen we dat samen en genieten we ineens van wat heldere momenten en lijden pijn als ze onbegrijpelijke woorden brabbelt. Wat vreemde zzp-gezichten en alles in het schema klopt nu, maar toch zijn er lange pauzes tot er iemand langskomt. De stiltes duren extra lang door de lichtjes in de boom bij de overburen, maar hoe we ook gezorgd hebben dat er altijd bezoek is, het zal nooit meer genoeg zijn. Alleen de stemmen van haar eigen kinderen doen er nog toe, het gevoel dat ze veilig bij haar thuis zijn.

Ik zit naast haar op het bed waar de eenzaamheid heerst en kijk met haar mee naar Nature Love, het enige kanaal op de televisie dat haar nog boeit. Voor de derde keer deze week zie ik het zelfde programma. Animal Rescue heet het en het gaat over wilde dieren in Toronto. Voor haar maakt het niet uit. Ze is al lang weer vergeten wat ze gisteren bekeken heeft. We kijken hoe montere jonge mensen in haast met hun dierenambulance uitrukken om ergens een wasbeer te redden die tussen twee muren vast is komen te zitten. Ze jagen het dier aan een kant op en de beer wordt aan de andere kant in een groot net opgevangen. Snel rijden de dierenredders naar een kliniek waar twee artsen klaar staan om het beest te onderzoeken. Heeft het door de beknelling iets gebroken? Heeft het koorts en een infectie? Voor de zekerheid houden ze het een paar dagen onder voortdurend toezicht.

‘Ze mogen wel uitkijken,’ zegt ze. ‘Dat beest poept zo de hele boel nog onder.’

Even later zijn ze onderweg naar een Canadese vogel met een naam die net zo klinkt als hij roept, maar die ik toch niet herken, die een ongeluk heeft gehad en moeilijkheden heeft met vliegen. Bij terugkomst staat de dierenarts al gereed bij het röntgenapparaat. Gelukkig heeft het dier geen breuken.

‘Mijn vader hield duiven en als hij floot dan kwamen ze razendsnel naar binnen,’ zegt ze. ‘Hij zorgde goed voor ze. Hij nam een slok water in zijn mond en spuugde dat bij elke duif op zijn gezicht om hem schoon te maken. Zo won hij heel wat prijzen met zijn duiven.’

Ik luister, ken haar verhalen.

‘Hoe ben ik hier gekomen. Met de fiets?’

‘Nee ma,’ antwoord ik. ‘Je was hier al. Dit is je eigen huis.’

Ze kijkt me met grote verbaasde ogen aan.

‘Kijk dan. Daar op de muur, dat is de foto van je jongste zoon toen hij 10 was en daar je oudste kleinzoon toen hij nog maar 2 jaar oud was. En kijk daar zijn ze nu 53 jaar en 46! En dat daar, die stoere man in zijn blote borst, dat is papa.’

‘Waar is hij toch?’ vraagt ze. ‘Ik heb hem al een tijd niet meer gezien. Zeker nog even een boodschap doen.’

Ik zeg niet dat hij al tien jaar dood is, maar wijs naar het tv-toestel en zeg ‘Kijk ze hebben nu een jonge nerts gevonden’.

Met de staafmixer maal ik het vlees klein, daarna de rode kool met cranberries en prak haar aardappelen fijn.

‘Kijk eens, je kerstmaal.’ Het duurt een uur voor ze het op heeft. Daarna haast ik me met Marion naar Amsterdam, naar de trap die ze niet meer op kan en waar ik ook steeds meer moeilijkheden mee heb, naar onze kleindochters. Het huis met de cadeautjes en de prachtig gedekte tafels, waar de kinderen lachen en dansen. Let it go, let it go. De warme gloed, het gevoel nog ergens bij te horen. Ik praat minder dan vroeger, maar genoeg om de wasbeer in me nog in leven te houden. Een gelukkig kersfeest zeggen we tegen de andere gasten en in stilte zeg ik dat tegen het gezwel diep in me, waarmee ik nu al zeventien jaar leef.