Yuki, onze tweejarige kleindochter speelt op het Perzische tapijt in de huiskamer. Ze voelt zich daar thuis, maakt er blokkentorens die hoger zijn dan zijzelf en wil daar gekieteld worden.

1988. In een huurauto reden we door de Verenigde Staten, voorin Marion en ik en achterin Kaja die vijftien was en een klasgenoot. De tophit van die zomer was Don’t worry be happy. 18.000 kilometer met als enig kompas de adressen van vrienden die we in de loop van ons leven gemaakt hadden en ook de plaatsen waarvan zij vonden dat we ze moesten bezoeken.

Op advies van Marty, onze Newyorkse vriend kochten we tweepersoonstentjes, slaapzakken, een kooktoestel en een atlas met gedetailleerde kaarten van het Amerikaanse wegennet. Elke dag beleefden we een nieuw avontuur en zongen we mee als Bobby McFerrin’s liedje op de radio was. In every life you have some trouble, if you worry you make it double.

De tentjes in de nationale parken waar we meestal de enigen waren die ongehinderd door enige bezorgdheid de nacht doorbrachten, de goedkope motels die in elke goedkope misdaadfilm zo als locatie konden worden gebruikt, de waarschuwingen om uit te kijken voor beren want die komen op de geur van je tandpasta af, de overstekende bizons, de eindeloos saaie wegen, waar je niet hard mocht rijden, twee keer op het kantoor van een sheriff voor het betalen van een bon wegens ‘speeding’, de acht Hell’s Angels die onze Toyota uit de berm tilden en weer op de weg zetten, de verlaten gebieden waar we rotstekeningen van de oorspronkelijke bevolking vonden. Het is maar een deel van wat er opborrelt als ik het met mijn pen aanraak. En alles te groot en te breed, van de wegen tot de straal uit de kraan, van de gebouwen tot de Sequoia bomen, van de reclameborden langs de weg tot de biefstukken, van de ijskasten tot de afstanden. Zelfs het aantal herinneringen was te groot en ze verloren op den duur de verse geur van bijbehorende emoties, verstarden in anekdotes die we steeds minder vertelden.

Helemaal rond gingen we, bezochten ook nog Canada en reden over de road nummer 1 naar het zuiden met rechts de Stille Oceaan om geen van onze vrienden over te slaan. Via de Zuidkant van de Verenigde Staten keerden we terug en toen we weer in Marty’s appartement waren voelden we ons moe. Ons geld was op, de afschriften van onze creditkaarten lagen in de brievenbus thuis. Voorbij. We moesten de realiteit weer onder ogen zien. We voelden de sluimerende bedroefdheid die hoort bij het besef dat je weer een belangrijke periode in je leven achter je hebt liggen en niet goed weet wat je precies wil met je leven. Ja schrijven, maar wat was nog belangrijk genoeg na zo’n reis?

We zouden Marion’s verjaardag nog in New York vieren en de dag erna vlogen we terug naar huis. Aan Kaja vroegen we waar we zouden gaan lunchen om de geboortedag van zijn moeder te vieren en na grondig onderzoek van onze reisgids verkoos hij de Russian Tearoom. Hoe hij dat doet weet ik niet, maar hij heeft een goede neus voor de duurste restaurants. Marion was al een tijdje langer in de Verenigde Staten geweest om onderzoek naar geemigreerde Indo’s te doen en haar creditkaart werd overal geweigerd omdat er inmiddels onvoldoende op haar rekening stond. Dus ik was nu aan de beurt om te betalen. Ik mopperde een beetje over de prijzen en ze vonden me gierig, maar na twee maanden zoeken naar goedkope saladbars van de Ponderosa keten mochten we onszelf wel eens verwennen. Ik pruttelde nog een beetje na, maar boekte een tafel voor drie. Alles bij elkaar zorgde voor een verhoogde prikkelbaarheid en onze twistgesprekjes sloegen om in ruzies over wat we nu met ons leven wilden. Marion wilde liever naar Amerika emigreren en ik stond erop in Nederland te blijven omdat mijn netwerk en mijn opdrachten dat noodzakelijk maakten. Het hielp niet om over ons gevoel van bedroefdheid heen te komen. Uitgeput door een nacht niet slapen gingen we de stad in. We waren wat te vroeg en maakten een ommetje, keken in de etalages van Fifth avenue. Ik zag Marion naar een gouden ring met diamantjes kijken  en besefte dat het een mooi verjaardagscadeau was. 1200 dollar. Misschien wilde ik haar laten zien dat ik echt niet gierig ben en knikte naar juwelier. De man die ons hielp vroeg vervolgens of we boven zijn Perzische tapijten wilden zien en omdat we nog wat tijd over hadden zeiden we ja. Het een na het andere haalde hij tevoorschijn en het was allemaal even mooi.

‘Zesduizend’ zei hij ‘en dan krijgt u die ring er gratis bij.’ We konden ons dat niet veroorloven, maar hij legde er nog zo’n mooie nain boven op, iets kleiner van formaat. ‘Doe ik deze er ook bij’. We aarzelden, maar nee, we moesten geen stommiteiten begaan. ‘En deze ook.’ Dat tapijt was weer iets kleiner. Drie generaties.

We liepen naar beneden, hadden besloten ons verstand erbij te houden toen ik een antiek  ivoren beeldje van een ontkleedde vrouw zag. ‘Wat is dat?’ vroeg ik. Hij noemde het ‘the lady doctor’ een beeldje waarop nette dames in China aan konden wijzen waar ze pijn hadden zodat ze zich niet hoefden te ontkleden. Ik lachte. ‘Die er dan ook bij,’ zei de man

Op die grote nain heeft vanaf 1988 ons huiselijk leven zich afgespeeld. Zo veel voeten van vrienden, familieleden, kinderen, vriendjes op feestjes omdat iemand ouder werd, er een nieuw boek uitkwam, er een film gepresenteerd werd, bij de ronde getallen van onze huwelijksduur, Sinterklaas en Kerst. Zoveel gelachen, zoveel gehuild als we daar op de grond lagen om iets goed te maken dat niet kapot kon.

Niemand ziet het. Het tapijt heeft nog altijd zijn prachtige kleuren, maar wie weet waar hij op moet letten kan zien dat het leven er overeen is gekomen. Een heel lichte vlek van een omgestoten wijnglas, kalkkruimels in de diepe poriën van de huid onder ons. Op bijna alle familiefoto’s is dat kleed aanwezig.

Yuki brengt haar boekjes en knuffelbeesten daar naartoe om te spelen. Als ze op bezoek komt pakt ze al in de gang onze hand, wijst en zegt ‘daar, daar, spelen oma, daar spelen opa’.