Ik denk dat ik in de categorie ‘verstrooide professor’ val. Een cartoontypetje, iemand zoals professor Zonnebloem. Kinderen kunnen smakelijk lachen om zo’n verward stripfiguur, die naar zijn bril zoekt terwijl hij hem op heeft en soms een woord niet meer weet. Steeds vaker heb ik iemand nodig die controleert of ik de ramen boven echt heb gesloten en de voordeur goed op slot is. Ook in dat departement gaat het vaak mis.

Schrijven kan ik gelukkig nog. Dat zit in mijn vingers en niet in mijn hoofd. Ja soms, bij een hele lange zin waarbij ik buiten adem raak en niet meer weet hoe die ook alweer begon, dan heb ik flink wat snoeiwerk te verrichten. Dan moet ik terug naar les één van de Amerikaanse bestsellerschrijvers uit de jaren zestig. Zinnen mogen nooit langer dan zeven woorden bevatten. Ik kan me de arrogantie van de lange zin niet meer veroorloven.

Marion helpt. Niet bij de zinnen, maar ze checkt de deuren en ramen, ook al denk ik zeker te weten dat alles in orde is. Daarbij probeert ze me zoveel mogelijk te sparen en zegt dat ze nog even haar telefoon uit de keuken moet halen.

Soms gaat het erg mis. Vorige week was ik bijvoorbeeld met mijn auto in Amsterdam en kwam langs de winkel waar ze het brood verkopen dat Marion en ik zo lekker vinden. Er was precies voor de bakkerij een parkeerplek vrij. Wel of niet mijn app aanzetten? Voor de zekerheid maar wel. Met een tevreden gevoel kwam ik met dat brood thuis. De volgende dag vroeg ik me af of ik de app eigenlijk wel had afgezet. Ik probeerde er niet aan denken en rekende op mijn vergeetachtigheid.

Zaterdag om twaalf uur nadat ik met Katelijne mee ben geweest naar haar hockeywedstrijd en ze daarna de keeper van het team heeft meegenomen om bij ons te spelen, zitten we samen aan de eettafel. Marion maakt tosti’s van het brood en ik word overvallen door een enorm schuldgevoel. ‘De korstjes niet laten liggen meisjes,’ zeg ik. ‘Gisteren vergat ik de parkeerapp af te zetten en daardoor heb ik 53 Euro moeten betalen voor de tien minuten dat ik in de winkel was.’

De publieke bekentenis lucht me niet op. Nog meer zorgen voor Marion. Het liefst zou ik wegkruipen. Daarom bied ik aan om Yuki die in november 2 jaar wordt en op de grens leeft tussen een zorgeloos middagdutje en het maximaal genieten van haar avontuurlijke leventje, naar bed te brengen. Ze protesteert even als ze in haar ledikant wordt gelegd. Om mijn solidariteit met Yuki te tonen ga ik op het grote bed van opa en oma liggen. Zo kan ze me voortdurend zien en weet ze dat ze niet alleen is. Mijn ogen sluit ik om te laten weten wat de bedoeling is.

Het huilen gaat over in zingen. ‘Sjapie, sjapie, hep je dikke wol. Ja baasj, ja baasj. Drie sakke fol. Eén foo de meesjte en één foo se frau. Eén foo re kintje dat bibbu fan de kau.’ Al zo veel woorden heeft mijn jongste kleindochter. Ze raapt ze op waar ik ze verlies en stopt ze in haar hersenen om later voor haar kind of kleinkind te zingen. Af en toe valt ze stil en hoor ik haar rommelen. Door mijn wimperhaar zie ik hoe ze de slaapzak uittrekt en uit het ledikant gooit. Een demonstratief gebaar om me te laten weten dat het haar ernst is. Leven! Nu even niet slapen.

‘Mama niet, papa niet’, zegt ze en dan roept ze haar vader. ‘Papa, papa.’ Daarna een lange stroom woorden die ik nog niet kende, niet wist dat ze bestonden. Dan zingt ze weer.

Uiteindelijk heeft ze mij in slaap gezongen. Slechts vaag hoor ik nog af en toe een liedje. Ver weg ben ik als ik wakker word uit een droom. Daarin wist ik niet meer wat tijd was, kon ik niet meer klok kijken. Ik verschoon haar, trek haar mooie kleren aan en ga met Yuki de trap af voor nieuwe avonturen. ‘Twinke, tinke litte star,’ zingt ze. Daarvan ken ik alleen de eerste zin, heb de woorden van dat liedje nooit gekend, altijd maar wat meegedaan, maar zij heeft de woorden. Als ik goed luister kan ik die van haar leren.