In het dorp kwam ik hem tegen. Ik groet hem altijd. Leeftijdgenoot. Lang grijs haar tot in de nek en hoge rug doordat de wervels door zijn levensduur niet meer allemaal in een strak rijtje liggen.

‘Hoe gaat het?’ vroeg hij.

Ik haalde mijn schouders op en antwoordde ‘Goed’.

‘Naar omstandigheden natuurlijk,’ zei hij empathisch.

Ik zei maar ja, want ik wist dat hij vriendelijk wilde zijn maar dat het gewoon heel, heel erg goed met me gaat en dat soms moeilijk uit te leggen is zonder in clichés te vervallen. Vermoedelijk glimlachte ik.

Daardoor voelde hij zich waarschijnlijk weer aangemoedigd en zei ‘Maar de geest is altijd sterker dan het lichaam. Dat weet je toch?’ Ik durfde hem niet in de ogen te kijken toen ik zijn vraag met een mmmm-geluid beantwoordde, bang als ik was dat hij in mijn ogen kon lezen wat ik werkelijk dacht en hem zou teleurstellen. Zijn advies volgde spoedig. ‘Je moet er met je wil naartoe gaan en dan verdwijnt het.’

Sorry, er verdwijnt niets als ik dat doe. Het zit er en ik moet er mee leven. Ik moet er juist niet met wat dan ook naartoe gaan, want dan trap ik in de val die voor mensen met kanker open is gezet. Het grote leed, waar je steeds mee bezig bent, waardoor je uiteindelijk je tijd verprutst hebt en vergeten hebt te leven.

Zodra ik ’s morgens opgestaan ben, slik ik met de latex handschoen mijn medicijnen en twee minuten later is de kanker alweer voorbij en begint het feest, dat we leven noemen. En dat is niet met een toeter en een feestmuts op hysterisch vrolijk doen of ‘genieten’. Dat kan je jezelf niet als opdracht stellen, je moet gewoon zo bescheiden zijn dat je het leven van de kleine dingen begrijpt en het je blij maakt. Het is een levenshouding en geen huiswerk.

Ik schrijf aan drie boeken tegelijkertijd. Heb een vierde onlangs op de plank gelegd, want daarvan voel ik de urgentie niet meer. Het belangrijkste is nu een bundeling van deze blogs zodat ik er misschien ook nog iets aan kan verdienen. Uitdagend is ‘een korte geschiedenis van het toeval’ over mijn vader en grootvader, waarvoor ik nog in de researchfase zit. En uiteindelijk het project waar ik nu veel energie in steek: een reanimatie van mijn boek Medicijnen. Ooit was het een bestseller, maar ik stopte met het regelmatig bijwerken toen ik hoorde dat ik prostaatkanker had. Nu denk ik dat het stom was. Er is zo veel onwil om te weten en te begrijpen. Laat mij het nog maar een keer proberen uit te leggen en ik krijg er hulp bij van niet de eerste de beste.

Terwijl Marion in haar werkkamer aan een prachtig boek werkt, tik ik opgewonden aan hoofdstuk 1, de medicijnen voor hart- en bloedvataandoeningen. Een concert voor twee piano’s. Het zijn nu al 20.000 woorden. Dus dat kan niet goed aflopen. Mooi zo. Mijn handen kunnen niet meer stoppen en ik moet verder. Net als toen ik 50 was ben ik bezig met mijn bedevaart naar Medicine Mountain. Soms er tegenop ziende, soms vrolijk de helling afrollend omdat ineens de woorden met me weglopen. Het is een feest omdat ik iets in mijn hoofd om mag zetten in zinnen die zin hebben, maar ook is het een feest van de herinnering, omdat ik zie wat ik toen wist en dat het nu dankzij de toetsen van mijn tekstverwerker gewoon terug te vinden blijkt te zijn.

Laat me mijn gang gaan, dan kan ik ook niet een grumpy old man worden die voelt dat zijn leven stiekem wegglipt door het gaatje in de dijk dat nooit iemand heeft kunnen vinden. Als ik mijn geest ergens naartoe moet brengen, dan is het naar mijn beeldscherm waar de teksten verschijnen en als Marion en ik uiteindelijk moe zijn dan gaan we fietsen of lopen en praten we over onze kleindochters.