Vorige week had hij me het boek cadeau gegeven. Hoewel hij de schrijver was had hij het toch zelf bij de boekhandel gekocht en het was prachtig ingepakt. Strak zoals de lakens in een hotel en zoals je het zelf niet kan. Zo lag het boek een week lang op mijn werktafel, als een belofte, een geschenk aan een kind dat het pakje pas mag openen als het echt jarig is. Ik stelde het lezen van het dikke boek uit tot ik er echt tijd voor zou hebben, maar gisteren toen ik in eens in een gat in de dag viel en twijfelde over wat ik zou gaan doen, schrijven of de vloer van de keuken dweilen, ontdeed ik het boek voorzichtig van zijn kleren en sloeg ik het open bij de eerste pagina. Al snel renden mijn gedachten alle kanten op aangedreven door de sprong in de tijd die het lezen van boeken die over het verleden gaan nu eenmaal oproept. In de inleiding van de biografie van Maarten Toonder die mijn vriend Wim Hazeu schreef vertelt hij over de moeizame pogingen die in de jaren zeventig gedaan werden om de strips over de Heer Olivier B. Bommel en zijn slimme vriend Tom Poes te zien als literatuur.

Ik zat daardoor plotseling weer in de vijfde klas van de HBS en het mondeling examen was in aankomst. Arrogant als ik was gaf ik er de voorkeur aan naar Parijs te liften en had geen zin om nog meer Franse woordjes te leren of proefvertalingen Engels te oefenen. In de Franse hoofdstad gebeurde het, in mei 1968. Daar moest ik zijn. Misschien moet ik ooit schrijven hoe Franse films en chansons mij gevormd hebben en wat dat jaar voor me in het bijzonder betekende, maar er zijn andere schrijfplannen die urgenter zijn. Het was – toen mijn geld op was – vrijwel onmogelijk om weer naar huis terug te keren en dat was wel noodzakelijk als ik mijn eindexamen wilde doen. Uiteindelijk vond ik een vrachtwagenchauffeur bereid me mee te nemen naar Nederland. Het voelde als een laatste ontsnapping uit een waanzinnig geworden stad, waar de verbeelding aan de macht was gekomen en niemand wist hoe het er over een paar maanden uit zou zien.

Voor ik naar Parijs was vertrokken had ik mijn boekenlijst in moeten leveren. Omdat ik een veelvraat was als het op lezen aankwam stonden er 120 boeken op die lijst en als speciaal onderwerp had ik gekozen voor ‘nieuwe vormen van literatuur’. Blessinga, mijn leraar Nederlands zei ‘doe dat nou niet, kies een schrijver’ en uiteindelijk koos ik voor ‘Jan Wolkers en nieuwe vormen van literatuur’.

Hoe lang zo’n mondeling examen in die tijd duurde weet ik niet meer. Ik denk dat het een minuut of twintig was, maar dat die te snel voorbij waren en dat waar ik over wilde spreken maar niet aan de beurt kwam. Dus toen de examinator wilde stoppen, stak ik een vurig betoog af over het belang van lezen, maar dat de roman ooit zou verdwijnen en dan het stripverhaal, de songs die op de radio gedraaid werden en de filmscripts alles wat geweest was zouden overvleugelen. Maarten Toonder, Boudewijn de Groot, Lennart Nijgh, Jacques Brel, Bob Dylan, de Nouvelle Vague. Ik ratelde maar door over het belang van nieuwe vormen voor oude woorden, nieuwe betekenissen voor versleten verhalen. Na nog eens tien minuten zei de examinator dat we echt moesten stoppen, maar ik onderbrak hem en antwoordde ‘Nee, nee, nee, ik ben nog lang niet klaar’.

Hij gaf een tien en omdat ik ook een tien voor mijn opstel had, was het eindcijfer op mijn eindlijst eveneens een tien. De examinator schudde mijn hand en zei dat ik het ver zou brengen in de literatuur, maar zo is het niet gegaan. Life is what happens while you’re making other plans. En de keuze om geneeskunde te gaan studeren zat een bloeiende literaire carrière in de weg.

Mijn vriend Wim en ik communiceren regelmatig over hoe het schrijfvuur langzaam maar zeker dooft bij het ouder worden  en bij mij ook nog door het opdrogen van de behandelde hormonen, over de woorden die ons in de steek laten en het geheugen dat het af laat weten. We zijn beiden verbaasd dat Maarten Toonder nooit een literaire prijs heeft gekregen en dat we zo lang hebben moeten wachten tot het werk van Dylan met de Nobelprijs voor de literatuur werd beloond.

Soms als ik even in dat gat in de tijd beland dringt de vraag ‘hoe lang nog?’ zich aan me op. Heb ik genoeg tijd om al mijn schrijfplannen te verwezenlijken? Het is de meest zinloze vraag die de mens zich kan stellen. We zijn gemaakt voor de eeuwigheid, want er is alleen maar leven, de dood een finishlijn en we moeten het feest van ons bestaan vieren alsof het allemaal niet op kan. Welk antwoord er ook gegeven zou kunnen worden op die rare vraag, ik kan er maar één ding over zeggen ‘nee, nee, nee, ik ben nog lang niet klaar’. Maar mocht het ooit komen, dan zal ik me niet verzetten. Eindelijk tijd om te lezen.