In de hitte van de uitlaat van de scooter waarop God in allerijl de wereld heeft verlaten nadat hij besloten had dat de homo demens de rommel verder maar in zijn eentje op moet ruimen, zit ik in een rieten stoel aan de rand van een blauw plastic zwembadje en waak over Yuki, mijn 20 maanden oude kleindochter. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Ook als het water tien centimeter hoog staat kan je er in verdrinken. Tot veel activiteit ben ik nog niet in staat nadat ik de wanden van het badje stevig heb opgepompt.

Yuki heeft een zwart petje op haar hoofd en ik een strohoed om te zorgen we dat we niet door een zonnesteek bevangen raken. Haar rug en armen glimmen van een smeersel dat haar tegen de ergste ultraviolette stralen moet beschermen. Tussen ons en de zon staat een boom en in een trage dans probeer ik rond de boom te draaien om zo met mijn kleindochter in de schaduw te blijven. Klagen over het aantal graden op de thermometer of de rode vlekken op de kaarten van het meteorologisch instituut heeft geen zin meer. We zijn te laat en hebben het zelf gedaan. Dat gebeurde vooral in de afgelopen twintig jaar toen we allang wisten wat er zou gebeuren als we al die prachtige verdragen waar de handtekeningen van regeringsleiders onder stonden niet uit zouden voeren. Voor het niet meer zou kunnen vloog iedereen nog vier keer per jaar voor de prijs van slechts drie goede boeken naar een land met veel zon.

Ik houd haar handen vast en ze veert op en neer op het luchtkussen rondom het badje en plotseling als ik er niet meer op reken springt ze naar voren, komt met een plons en een hoop rondspattende druppels in het badje terecht en schatert het uit. Ik mag haar handen niet los laten.

Aan haar ligt het niet dat de aarde opwarmt. ‘Weer’, roept ze en we doen het nog eens. Plons.

Ja lief meisje. God is verdwenen en de enige helden die we nog koesteren zijn de jongens en meisjes van twintig die voor het hoogste bedrag naar een andere sportclub zijn verkocht en de kinderen die meer dan honderdduizend likes hebben. Je opa is te oud geworden om nog de dwazen die expres op de weg naar de oplossingen zijn gaan liggen te overtuigen mee te werken aan koele wind en schone lucht. Ik ben bovendien doodmoe van het onheilsprofeetje spelen en besef dat alleen de hoop ons kan redden. Ze zeggen dat het kanker is, maar ik weet wel beter.

Misschien zal het ons beter vergaan zonder een hogere macht die ons op het allerlaatste moment toch nog zou moeten komen redden, zonder oude mannen en vrouwen die door hun vergeetachtigheid niet meer weten hoe mooi het was en nooit meer zal worden.

Lieve Yuki ik hoop dat het je bespaard blijft te boeten voor de fouten van generaties voor jou die alles wilden, die niet konden kiezen en alles slikten als zoete koek. Ik wil met je zingen. Heel hard en duidelijk. ‘Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen. But what about us? What about all the times you said you had the answers? What about us? What about all the broken happy ever afters? What about us? What about all the plans that ended in disaster? What about love? What about trust? What about us?’ Als ik Pink het lied hoor zingen doe ik uit volle borst mee, want het is een strijdlied voor kleindochters zoals Helena, Katy en Yuki.

Yuki, misschien word je wel een van de nieuwe leiders van een verwarde en verwaarloosde wereld. Ik sta aan jouw kant. Ik hoop dat je de wereld zult leren lezen en voelen wat er moet gebeuren. Onthoud als ik er niet meer ben hoe we samen speelden in het badje en we vlak voor het punt waarvan terugkeer niet meer mogelijk is stonden. Het kan nog. We moeten blijven hopen.

De nieuwe warmterecords worden gemeld alsof het om sensationele sportprestaties gaat. We snakken naar een frisse wind. Diep inademen roept een gevoel op van bederf, van eten dat te lang op het vuur heeft gestaan.

Maar dan is er ineens een klein stroompje luchtverplaatsing dat langs ons huis komt en naar de overburen gaat, waardoor ons blauwe paradijsje heel even gestreeld wordt, onze huid als door een geliefde aangeraakt. ‘Wind’, zegt Yuki. Daarna wijst ze naar de grashalmen die trots het hoofd omhoog steken omdat we de afgelopen weken te moe waren om ze op de warme dagen te kortwieken. Als ze die heen en weer ziet wiegen wijst Yuki ze aan en zegt ‘Wind, wind.’ Ze heeft het begrepen. Ik hoor een scooter stoppen bij het hek. Het is de jongen die de krant bezorgt. Ik hoop dat er goed nieuws in staat, wil het hopen.