‘Waar verdien ik dat aan?’ vraagt ze.

‘Omdat we nu eenmaal voor je zorgen en de boodschappen voor je hebben gedaan,’ antwoord ik.

Ze herhaalt haar vraag nog een paar keer en pas als ze geluid in de keuken hoort gaat ze over op een andere vraag.

‘Is er iemand achter?’ wil ze weten.

‘Dat is Marion, die doet alles netjes in de kastjes,’ leg ik uit.

‘Is het daar zo’n rommel dan?’

In de hoop dat ze dat leuk zal vinden zet ik de televisie aan zodat ze naar de finale tennis op Wimbledon kan kijken. Het geeft misschien wat afleiding. Daar hield ze altijd veel van.

‘Waar is dit?’

‘Wimbledon in Engeland.’

‘Is dat een wedstrijd van landen tegen elkaar?’

‘Nee, de finale van het dames enkelspel.’

‘Wie zijn wij?’

‘Wij doen hier niet aan mee.’

Vervolgens begint ze opnieuw. ‘Waar is dit?’

We maken nog een cirkeltje van steeds de zelfde vragen als kleuters die samen een nonsensliedje zingen. Dat stopt als Marion een bakje vers fruit bij haar neer zet. Haar goede opvoeding zorgt ervoor dat ze niet wil eten als wij niet ook iets nemen. ‘Eten jullie niets?” Een soesje dan. Maar die zijn zo snel verdwenen dat de vraag al snel opnieuw gesteld wordt.

Er zijn nog wat variaties. ‘Heb je al gegeten?’ Als we dat bevestigend beantwoorden vraagt ze ‘Heb je wel genoeg gegeten?’ Een leven lang moederschap wordt samengebald ik die paar vragen.

Na anderhalf uur verlang ik terug naar mijn laptop, waarmee ik deze week zo gelukkig was. Ik bewerk ‘Duurwoorderij en Geheimtaal’ een oud boek van me dat in 1982 verscheen voor een heruitgave. Elke dag gooi ik met woorden, smeed zinnen en kijk of het leesbare alinea’s worden die samen een kloppend verhaal vormen. Marion schrijft ook. Af en toe komen we elkaar tegen in de keuken bij de theemuts, zouden het liefst vertellen hoe goed we bezig zijn, dat het misschien wel het beste boek wordt dat we ooit schreven, maar mogen elkaar niet uit de woordenstroom halen.

Ik moet het vooral opnemen tegen de pedante toon van de pseudofilosoof van vierendertig en het betoog over hoe patiënten afhankelijke analfabeten werden die uiteindelijk in het spinnenweb van de onbetaalbare bureaucratische zog zijn blijven hangen actualiseren en nuanceren. Ik was nog op een leeftijd dat ik dacht alles al te weten. De stukken waar ik bijna bij in slaap val gooi ik er zonder medelijden te hebben uit. Misschien komt het door de vermoeidheid, maar de mensen die mijn boeken lezen zijn ook wat ouder, kunnen niet zonder leesbril lezen en hebben de sterkte daarvan recentelijk niet meer aangepast, terwijl de lampen in hun huis niet sterker zijn geworden. Die zijn ook vermoeid en bij het minste of geringste denken ze bij zichzelf dat ze het verdiend hebben even naar Netflix te kijken. Dan leggen ze mijn boek weg en pakken het nooit meer op omdat ze denken juist daardoor zo slaperig werden.

Ik hak, snij weg, metsel, boetseer en ga vastbesloten door, wetende dat als ik aan het einde van het boek ben, ik weer opnieuw zal beginnen. Net zo lang tot de tekst gladgestreken is en het lezen het gevoel geeft voor de eerste keer de glijbaan af te gaan. Bevrijd en gelukkig. Als vanzelf. Nergens meer een rare overgang en zeker geen splinters. De lezers moeten snel terug rennen naar de trap, omhoog klimmen en weer naar beneden suizen.

‘Waar slapen jullie?’

‘’Thuis,’ zeggen we met een zeker schuldgevoel, misschien iets te duidelijk omdat we ons ook een beetje schuldig voelen dat we haar weer alleen laten.

‘Je kan hier slapen,’ zegt ze.

‘Ma, we wonen hier vijf kilometer vandaan.’

‘En waar woon ik dan?’ vraagt ze.

‘Hier.’

Ze wil ons vanuit de open deur uitwuiven. Dat is een oud ritueel dat in haar hersenen een vaste plek heeft. ‘Ga naar binnen en zwaai maar vanachter het raam.’ We zijn bezorgd dat ze buiten komt te staan zonder de sleutel en zijn in staat om nog veel beangstigendere scenario’s te bedenken. We rijden een rondje en als we weer bij haar langs komen staat ze opnieuw voor haar huis en staart met een lege blik naar de straat waar ze zestig jaar heeft gewoond. Misschien ziet ze haar kinderen naar school toe lopen of terugkeren. Ze glimlacht als ze kinderstemmen hoort of mooie wolken ziet.

‘Ga nu naar binnen,’ zegt Marion.

Wij kunnen met onze laptop nog zoveel zinnen achter elkaar zetten, maar er bestaan geen woorden meer waarmee we haar vragen nog kunnen beantwoorden.