‘Als ik alleen ben komen de gedachten,’ zegt ze. ‘Dan ga ik maar tijdschriften doornemen.’

Ze wijst naar de stapel Moessons- het lijfblad voor mensen met Indisch verdriet – en de boeken die we hebben laten maken met daarin grote foto’s van de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.

‘Wat zijn dat dan precies voor gedachten?’ informeer ik.

‘Nou over wat er gaat komen en hoe ik daar mee om moet leren gaan.’

In de ochtenden is ze soms zo helder als een bosvijver na een storm, maar naarmate de dag vordert neemt de verwarring toe omdat niet alle signalen nog te verwerken en op te bergen zijn in het zenuwstelsel dat niet meer past bij een wereld van overprikkeling. Het advies van degenen die nog niets hebben hoeven loslaten is dan om los te laten, te laten gaan, maar gaat dat niet tegen onze natuur in? Is dat niet de enige opdracht die we op dag één van ons bestaan hebben gekregen? Hier is de zon en het licht, de hemel, de regen en de regenboog, de aarde, de kleuren van de vogels, de sluipgang van de kat die op de vogel jaagt, de vriendschap en de passie, warmte van vreemden in de woestijn. Dat is je leven en daar hoor je bij; zorg dat je je ermee verbindt. Laat het nooit los.

Los laten. Gelukkig mogen we in kleine stapjes opgeven. De wanhoop die me vervult als ik de namen niet meer weet van mensen die ik kende heb ik losgelaten en ook de namen van de steden van de landen waar ik reisde. Ja, ik was daar gelukkig, maar daar was een mooie plaatsnaam mee verbonden, met klanken die me blij konden maken. Helaas moest ik dat loslaten. In mijn honderdveertig fotoboeken zie ik soms een onderschrift dat me er even terugbrengt: Chichicastananga Mandelay. Ik heb het opgegeven om ooit nog echt hard te rennen en de macht van mijn lijf te voelen. Los laten moest ik het. Wandelen  is daarvoor in de plaats gekomen en goed kijken waar je je voeten plaatst om niet te struikelen over een hoge tegel of een hinderlijke boomwortel. ‘Loop toch eens recht op Ivan!’ Ja, dat wil ik wel, maar ik heb het op moeten geven. De gang van een oude man is overgebleven. Ik zal nooit meer de passie hebben die me doet huilen als mijn voetbalteam in de allerlaatste seconde van de wedstrijd een tegendoelpunt moet incasseren, waardoor alles voorbij lijkt. Het bereidt me wel voor op een nog later moment. Ik weet dat het moment dat het licht dooft telkens iets dichterbij komt, en alleen nog een laatste blik op je geliefden rest. Jammer kun je nog net denken of zelfs dat moet je loslaten.

Omdat ze nog niet los wil laten zingt ze zich zelf moed in met het gedicht waarvan de maker niet bekend is. Vergeten denk ik. ‘Sage nie, das kann ich nicht,
vieles kannst du, wills die Pflicht.
Alles kannst du, wills die Liebe;
drum dich auch im Schwersten übe,
vieles fordert Lieb und Pflicht.
Sage nie: ”Das kann ich nicht“.

Los laten. Ik had me voorgenomen om elke zaterdag in de galerie in Amsterdam te zitten, te praten met de mensen die nieuwsgierig binnen lopen en vragen stellen die onbeantwoordbaar zijn. ‘Wat stelt dat nou voor en wat kost zo iets?’ ‘Wat zie je er zelf in?’ vraag ik ze dan op mijn beurt. Wat ze ook zeggen, ik antwoord altijd met ‘Precies’, want hoe zou ik kunnen betwisten wat ze hebben waargenomen. Het wordt echter steeds moeilijker om elke zaterdag beschikbaar te houden en door de week is het nog moeilijker.

Er kwam van alles tussen door. Om half vier waren we er pas. Nog tweeëneenhalf uur voerden we gesprekken met mensen die binnenlopen. Over niets en toch ze zijn allemaal even belangrijk, want met onze zinnen verankeren we ons in de wereld van de levenden en degenen die we zo lief hebben. Rond vijven hoor ik het draaiorgel van de Noordermarkt naar de stalling gaan, luide schelle klanken voortbrengend waarin levensliederen herkenbaar zijn  die door iedereen kunnen worden meegezongen. We weten dat dan de markt ten einde loopt en we de deur van de galerie kunnen sluiten.

Nee, ik ben nog niet toe aan loslaten. Nog lang niet.