Alles bestaat uit ruimte en tijd zei Albert Einstein. Naarmate ik ouder word begrijp ik beter wat hij bedoelt. Daar heb ik geen formules voor nodig. Gedurende een beperkte tijd nemen we ruimte in. In die ruimte en tijd moet je het doen. Laat je dat na, dan heb je behoorlijk pech gehad. Dan is je kans voorbij. Maak er zo lang het kan dus wat moois van.

Omdat ik toen ik kind was de begrenzingen van mijn bestaan niet kon vermoeden en tijd geen concreet begrip was, kostte het een poosje om te beseffen hoe bizar de tijd werkt. Met elk uur dat we erbij krijgen zijn we ook een uur eerder bij het einde van onze tijd. Hoe ouder je bent, des te hinderlijker dat is. Moge uw laatste uren kwaliteitsuren zijn. Ga er zorgzaam mee om.

Dat denk ik allemaal als ik bij mijn schoonmoeder op bezoek ben. Ik ken haar al achtenveertig jaar. En gedurende de jaren waarin we nu de mantelzorg voor haar doen, krijg ik steeds meer het gevoel dat haar ruimte en tijd aan het krimpen zijn. Het geheugenverlies zorgt dat haar focus als de barst in een grammofoonplaat blijft steken bij de vorige vraag die ze stelde. En de enige plaats waar ze zich echt nog volledig vertrouwd voelt is het bed dat in de huiskamer is geplaatst, van waaruit ze blindelings de weg kent naar het toilet en de voordeur. De wanden zijn overdekt met foto’s die bevestigen dat ze een leven heeft gehad met kinderen, kleinkinderen en zelfs achterkleinkinderen, maar die slechts uiterst zelden in haar ruimte op bezoek komen. ‘Ik heb het beste huis van het rijtje,” zegt ze vaak. Van ons hoeft ze daar nooit weg.

Ze kent nog de woorden die in die kamer werden gesproken, maar vraagt zich steeds vaker af waar ze is. ‘Slaap ik bij jullie?’ vraagt ze. ‘Nee, je slaapt thuis,’ antwoord ik. ‘Daar ben je nu.’ Soms tegen de avond weet ze niet meer waar ze is. Dan is haar zenuwstelsel uitgeput van het zich herinneren waar ze is in tijd en ruimte.

In de ochtend begint alles weer opnieuw, herinnert ze zich de tijd dat ze polio kreeg, dat ze het Japanse kamp in ging, dat de bevrijding kwam maar er geen vrede was en dat ze met de boot naar Nederland reisde waar het de koudste winter in tijden was. Meestal geeft ze als een volleerd sportverslaggever een ooggetuigenverslag van de wereld om zich heen. Ze kijkt naar buiten, zegt enthousiast dat de Magnolia boom zo mooi is of dat de tuin zo groen is, dat de reflectie van de zon in de ruiten van de flat aan de overkant indrukwekkend is, dat de hemel zo bijzonder blauw is en dat ze eigenlijk nog nooit zulke prachtige wolken heeft gezien. En net zoals bij voetbal de ene na de andere aanval door de journalist gevolgd wordt, zo vertelt zij vervolgens opnieuw over de tuin, de ruiten en de wolken. Ik luister geduldig. Vroeger toen ik haar nog niet voldoende begreep probeerde ik een gesprek te voeren door haar in mijn wereld te trekken, te zeggen dat de Magnolia in bloei stond omdat het lente was. Dat is zinloos. Het beste is het om in haar verhaal te stappen en mee te voelen hoe de tijd verloopt en de ruimte verdwijnt. Het maakt me droevig omdat ik door erin mee te gaan mijn eigen leven ook voor me uit zie wegglippen.

Ooit was ze een krachtige vrouw die het moeilijk vond de controle uit handen te geven, maar de laatste tijd is ze rustig en gelaten. De opwinding is uit haar lichaam verdwenen, de angst voor wat komen gaat is veranderd in ongerustheid en voor haar wens te weten wat er gebeurt heeft ze geen energie meer.

Het kan niet lang meer duren tot de tijd voorbij is en er geen ruimte meer voor haar is. Als ik langs haar loop streel ik haar gezicht. Ze lacht blij. Even delen we het nu.