‘Op welke leeftijd wist jij nu precies wat je wilde worden?’ vroeg Marion me.
Het is een moeilijke vraag want een deel van mijn jeugd is uit mijn bewustzijn verdwenen omdat de opbergruimte voor wat er met me gebeurde opraakte en plaats maakte voor wat kwam en de rest ben ik vergeten omdat ik meer tijd moest investeren in vooruitkijken dan in bewaren. Daar kom ik soms nog wel eens bij terug als ik foto’s zie of anekdotes hoor die mijn broer en zus vertellen. De mens heeft echter de gave van de verbeelding en is in staat om vanuit het nu een jeugd te reconstrueren die geheel fictief is, maar mogelijk wel plaats gehad kan hebben.
Als ik mijn best doe om de vraag te beantwoorden kom ik uit op het beroep schrijver, maar ik weet zeker dat ik toen ik op mijn tiende aan de jongens op het weitje naast de school vroeg of ik mee mocht voetballen daar nooit aan dacht. Daarbij droomde ik zelfs niet dat ik ooit een beroemde voetballer zou worden. Ik wist de namen van Faas Wilkes en Abe Lenstra, maar dat waren slechts buzzwoorden die vanuit de nog onbekende wereld van opgewonden jongensstemmen rondom me aan kwamen vliegen. Ik leerde uiteindelijk hoe de voetbalhelden eruit zagen via de voetbalplaatjes die we spaarden. Ze zaten bij een pakje kauwgum, maar dat mocht ik van mijn moeder niet van mijn zakgeld kopen. Wat ik me vooral herinner is dat ik de kostbare verzameling postzegels uit het oude Oostenrijkse rijk van mijn grootvader ruilde voor een stapel van die plaatjes. Hoe lang had mijn grootvader die bewaard voor de kleinzoon die hij ooit zou krijgen? Hoe onverstandig was hij om ze te geven aan een kind dat nog geen geschiedenisles had gehad? En hoe vaak heb ik moeten horen dat ik iets erg stoms deed waarvan ik heel veel spijt moest hebben?
Lezen, dat deed ik graag. In mijn leven heb ik onmogelijk veel boeken gelezen, maar wat erin stond is me ontschoten. Ik weet alleen nog maar hoe ik koortsachtig las, het ene boek na het andere. Het maakte niet uit, als het maar woorden waren die drama’s en landschappen opriepen.
De vraag wat ik wilde worden is daarom niet de juiste. Het gaat niet om wat ik wilde worden, maar om wie ik wilde zijn. Ik was verlegen, voelde me in mijn jeugd niet altijd gelukkig en wilde iemand zijn die zich onttrekt aan mensen die je storen in je dromen of waardeloze plaatjes willen verkopen en die veel leest. Zo ontstond geleidelijk het beeld van een schrijver. Laat ik het begin van mijn schrijverschap daarom maar in de strenge winter van 1962 – 1963 plaatsen. Ik was veertien. Het was te koud om te voetballen. Mijn vrienden gingen schaatsen en ik ontdekte al lezend voor de gaskachel gelegen de korte verhalen van Tsjechov. De scherpe portrettering van de karakters en de ironische toon inspireerden tot schrijven. Dat wilde ik ook kunnen. Vanaf dat moment schreef ik van alles, vulde de schoolkrant met filmrecensies of een bespiegeling over de vernietiging van het getto van Warschau. Het maakte niet uit wat.
Het was een kwestie van tijd tot er boeken van me zouden verschijnen. Daar was ik zeker van. Tot het zo ver was studeerde ik geneeskunde en werd arts. Mijn eerste boek was een bundeling van columns die ik in de Volkskrant schreef over de geneesmiddelen die de dokter voorschreef. Zelf was ik nooit op het idee gekomen dat de stukjes gebundeld konden worden. De eerste druk bestond uit 40.000 exemplaren. En twee maanden later waren er al 100.000 verkocht. Ik herinner me de hoge stapels van die boeken met hun gele kaft op de tafels bij de Atheneum boekhandel op het Spui. Ik werd vervuld door een gevoel van trots, maar durfde niet te dichtbij te komen bang dat iemand me herkende.
Het duurde nog erg lang voor ik mezelf ook echt een schrijver durfde te noemen. Elke keer dacht ik dat ik het weer moest bewijzen. Als een bezetene schreef ik en zwalkte van de medicijnstrip naar stervensbegeleiding, van kanker naar seks voor beginners in Vrij Nederland en van kinderboeken naar mijn eerste roman. In Duitse vertalingen en in Vietnamese, in Thaise vertaling en in een illegale Indonesische viel steeds minder te herkennen van wat ik dacht bij het kiezen van mijn woorden.
Onlangs las ik ergens dat mannen pas op hun 54ste volwassen zijn en dat zal voor mij ook wel gelden. Vanaf mijn 50ste begon ik mezelf steeds vaker schrijver te noemen. Auteur. Alle andere carrièremogelijkheden waren een gepasseerd station. Nooit kon ik nog een beroemde rockgitarist worden, de New York Marathon winnen of een gevierd Cobra artiest zijn. Ik schreef, elke dag. In mijn dagboek, artikelen in wetenschappelijke en populaire tijdschriften, reisverhalen en korte verhalen en bij elkaar zo ongeveer 100 boeken. Als ik naar mijn eigen werk op de plank in mijn boekenkast kijk, zie ik daar ongeveer vier strekkende meter eigen werk, een pennenspoor zo lang als een paar keer de wereld rond en van alles samen werden ongeveer een miljoen verkochte exemplaren verkocht.
Op dinsdag 5 maart verschijnt mijn nieuwe boek OVERLEVEN. Het is een soort culturele geschiedenis van het begrip overleven, iets dat in mijn persoonlijke leven een speciale betekenis heeft gekregen, maar ook voor onze planeet in nood van belang is. Misschien is het een testament, maar daar wil ik niet te lang over nadenken. Wel voel ik voortdurend een gevoel van weemoed als ik naar het boek kijk of er korte stukjes in lees.
Stoer zeg ik dat ik aan mijn volgende boek werk en pas als ik echt uitgeschreven zal zijn, ben ik ook aan het einde van mijn leven gekomen. Het ergst lijkt het me om midden in het werken aan een boek onderbroken te worden door de dood. Het verschijnen van mijn nieuwe boek voelt wel als een soort rite de passage. Het stelt me voor de vraag wat me rest als ik alles overleefd heb?
Sterven in het harnas noem ik het! Iets mooiers kan ik niet bedenken.
Overleven… Een woord met veel diepgang. Uiteindelijk sterven we allemaal, en aan het eind van het verhaal sterven we uit. Maar intussen “overleven” we – voeren we de strijd om de volgende hap adem naar binnen te krijgen. De tijd raakt op, hoe ga je er mee om.
Het wordt zeker een boek om je aan op te trekken…
Dag Ivan, jouw woorden leven zo dicht bij die van mij. Mooie vraag van Marion. Er zijn mensen die weten wat ze willen worden. Het leek mij geweldig om stewardess te zijn. Maar waarom geen gezagvoerder? Omdat stewardess al out of The box was. Op een dorp liep je al snel naast je schoenen. Ik herinner mij als de dag van gisteren dat ik een hele zin kon schrijven, ik kon lezen en las, net als jij zo het lijkt, meer dan acht boeken per week. Maar dan neem je je voor om een iets groter dak boven je hoofd te hebben dan je ouders. Dan doe je alles behalve schrijven, hoewel, en dat deed ik wel, van je af schrijven voordeliger is dan in therapie gaan.Enfin, na de ambitie van stewardess was er geen enkele andere ambitie. Op een dag schreef ik, maar om mijzelf een auteur te noemen lijkt nog ver weg. Dank voor jouw woorden die mij aan het denken zetten. Salut a Marion
Dank!