Nog maar nauwelijks hadden de passagiers de veiligheidsriemen vastgemaakt of de gezagvoerder vertelde ons dat we pech hadden. “Het waait flink in Amsterdam en daarom kunnen we nog niet vertrekken. Voorlopig moeten we nog een uur wachten voor we kunnen opstijgen. Ik houd u op de hoogte.”
Bijna vier weken waren we in Cagliari geweest omdat Marion met spoed aan haar oog geopereerd moest worden. Haar chirurg was daar tijdens de feestdagen met zijn gezin en kon tussen kerst en nieuwjaar een operatiekamer inclusief personeel huren om haar te helpen. We aarzelden geen moment, boekten een vlucht naar Sardinië en vertrokken. De operatie was goed gelukt, maar vliegen mocht ze vanwege de drukverschillen nog niet. Daarom wandelden we elke dag langs de zee, door de straten en stegen van de benedenstad, beklommen we het kasteel, vertelden elkaar belangrijke dingen en niemendalletjes, zwegen soms en daarbij dacht ik aan het boek dat ik wil schrijven. Een boek over waarom de natuur zo haar best doet om in leven te blijven en de mens op een gegeven moment besluit dat het wel mooi is geweest. Soms maakte ik met grote halen aantekeningen in een klein notitieboekje, alsof ik enorme haast had en vreesde dat de gedachten me weer zouden ontglippen. Als ik klaar was en een paar zinnen had genoteerd gingen we weer naar buiten om te lopen. Telkens moesten we terug naar het hotel voor de oogdruppels. Om de zes uur de ene en om de acht uur de andere. Kunsttranen hadden we ook bij ons, maar die had Marion niet nodig.
Op een dag wist mijn lief dat ze uit de schaduw was gekropen en had ze het zelfvertrouwen om terug naar huis te keren.
Een uur moesten we wachten, een uur later dan we gedacht hadden zouden we thuis zijn, een uur later dan ik van plan was zou ik mijn leven weer oppakken. Ik had al die tijd niet over mijn levensduur nagedacht, maar ineens besefte ik dat ik een uur van mijn leven ging missen doordat we in een overvol vliegtuig gevangen zaten, gegijzeld door iemand die in Nederland code geel had geroepen. Hoe lang heb ik nog en dan wordt me ineens een uur ontnomen. Een uur, waarin ik al zou hebben kunnen werken aan mijn boek, kunnen leven via mijn pen.
Na tien minuten zei de piloot: “We hebben geluk. Er is bericht dat we nu mogen vertrekken.” Vijftig minuten had ik teruggekregen.
In Nederland scheen de zon en was de storm gaan liggen. Misschien was het een jonge storm geweest, een schooljongen, die indruk wilde maken en na zijn aandoenlijke razernij riep “Wacht maar, ik stuur mijn grote broer nog wel”. Want de volgende dag dansten de bomen in onze tuin alsof ze niet meer vast wilde zitten aan de grond en ondanks hun gewicht het liefst zouden vliegen. Meegaan met de losgebroken krachten, die geërgerd door de ontkenners van klimaatverandering wilden bewijzen dat je het naderend drama op onze planeet niet zo maar kunt negeren. Ik had nog nooit zoveel schoonheid in het geweld gezien. Met hevig gekraak ging de eerste boom ten onder in dit extatisch ballet. Ze brak op drie meter hoogte en kwam met een luide klap op het gras terecht. Wat later liet er één de grond volledig los en nam in zijn val een andere mee.
Toen ik ging kijken naar het letsel, de gebroken takken, de platgestampte struiken door de lompe stammen en de ravage die ik moest opruimen, wilde ik zo snel mogelijk weer naar binnen. Naar mijn computer en daar werken aan een hoofdstuk over hoe onze genen ons geprogrammeerd hebben op wat voor manier dan ook het leven door te geven en het telkens opnieuw weer te proberen. In de omgeving hoorde ik het geluid van kettingzagen, een concert van optimisme. Er mocht dan een kleine ramp hebben plaatsgevonden, overal waren de mensen uit hun huizen gekomen om vol nieuwe moed de wereld op te ruimen en hun tuintje aan te vegen zodat het weer net als voorheen zou zijn en ze weer verder konden leven alsof er nooit iets gebeurd was. Alleen de anekdoten zouden resteren. Het dak dat wegwaaide, de mensen die door de wind werden meegevoerd. Ik was moe. Het is zwaar om telkens weer te doen of er niets aan de hand is. “Laat maar,” dacht ik.
Maar de volgende dag kwam Rasim, de reus die me soms helpt en of het niets is stammen van honderd kilo optilt en wegdraagt. Ik schaamde me omdat ik alleen maar keek, pakte een grashark en begon voorzichtig de kleine takjes op een hoop te vegen, pakte later wat grote takken en versleepte ze. Er ontstond een blaar op mijn hand, maar die kon me niet weerhouden verder te leven. Dat boek? Dat komt wel hoor. Er is nog genoeg tijd. Onze tuin ziet er weer uit alsof er niets is gebeurd.
Ik herken het gevoel van schaamte als je niet meer kunt doen wat je graag wil! Aan de andere kant is het zo Ivan dat het fijn is dat je mensen hebt die je kunne helpen! Het is het moeilijkste dat er is, loslaten van klussen simpel weg om dat het niet meer gaat! Maar er is geen andere keus dan er van te genieten! Dikke knuffel voor jou en Marion! Lieve groet
Nance
Fijn dat jullie mensen om je heen hebben die er voor jullie zijn,mooi blog en weer heel herkenbaar ,