Meestal lees ik een paar boeken tegelijkertijd. Eén voor de mooie zinnen, één voor de inspirerende gedachten en ééntje voor het slapen gaan. Dat laatste hoeft geen slaapverwekkend boek te zijn, maar wel iets dat ik, als ik de slaap op voel komen, weg kan leggen en de volgende avond gewoon weer oppakken om verder te lezen waar ik gebleven was.

Op mijn nachtkastje ligt momenteel de biografie van Jan Wolkers, een van de schrijvers die ik begon te lezen toen hij alleen nog ‘Serpentina’s petticoat’ en ‘Kort Amerikaans’ geschreven had. Ik vond die boeken in de kast van mijn vader, een beetje weggeschoven tussen boeken van schrijvers wier naam we inmiddels vergeten zijn, waarschijnlijk omdat hij ze ongeschikt vond voor een jongen van veertien. Dat waren de boeken van Jan Wolkers ook, maar er was meer. Ze maakten een overweldigende indruk op me door de hormonale levenslust vervat in een meeslepende stijl. Die levenslust herkende ik, evenals de koortsachtige behoefte om een instrument te zijn om het schitterende leven vorm te geven en te bewaren.

Geen boek heb ik meer van Wolkers gemist en hij is altijd een van mijn literaire helden gebleven, omdat hij me lucht verschafte gedurende mijn sombere puberjaren. Halverwege de biografie begon ik spijt te krijgen dat ik die las, want ik had liever veel van de details waarop ik getrakteerd werd niet geweten. Wolkers’ viriliteit en zijn passie voor de natuur waren mooi geweest, maar dat het gepaard ging met zoveel jaloezie, woede en agressie maakte hem wat al te menselijk. De schrijver en de mens kunnen beter gescheiden blijven. Een goed boek wordt niet beter als je weet dat iemands broer en kind zijn overleden en wat er autobiografisch is kan me weinig schelen.

Afgelopen zomer legde ik de allerlaatste hand aan mijn roman ‘Broer van god’. Het is een boek dat overigens in geen enkel opzicht lijkt op de geringste alinea van Wolkers, maar ik voel me nog steeds verwant met zijn gedreven wens om op papier te krassen, op toetsen te rammen. Ik beschouw elke dag dat ik niet schrijf als een zonde. Echt, zo een uit de bijbel. Omdat ik de mijzelf opgelegde opdracht verzaak. Schrijven is leven, bij de samenleving blijven behoren zodat ik mensen fluisterend op mijn woorden hoor reageren en zij mij in het oog houden.

Mijn schrijfkoorts is synoniem met mijn levensdrift. Ik dacht na de roman onmiddellijk verder te kunnen werken aan een non-fictie werk met als werktitel ‘Overleven’. Zo heb ik dat altijd gedaan. Boek na boek na boek. Steeds bezorgder vraag ik me echter af waarom het me niet meer lukt. In de eerste plaats komt het leven er steeds tussen. Wandelingen om in goede conditie te blijven, vakanties om de kankerspanning op een dwaalspoor te leiden. Kleindochters die ik vaak moet zien omdat ik als ik bij ze ben me kan verzoenen met de tijdelijkheid van het leven. Mijn genen gaan door en vervolmaken de wereld misschien wel.

Het belangrijkste dat me echter van het schrijven van nog een boek weerhoudt is dat ik steeds meer doordrongen raak van het idee dat het zinloos is dat ik het nog schrijf. Behalve twee aankondigingen van mijn roman verscheen er geen enkele recensie van ‘Broer van god’ alsof het boek helemaal niet geschreven is. Het is een roman over hoe de geneeskunde in veertig jaar drastisch veranderde. Ik heb alles meegemaakt, erop gekauwd en het uitgespuugd in een handvol karakters en gebeurtenissen die ze mij na hun creatie hebben afgedwongen. Het is echt een boek, of liever het is een echt boek. Er zijn echter steeds meer boeken van jonge artsen die zo leuk over hun praktijk kunnen vertellen en het lijden van hun patiënten gebruiken om de lezer te vermaken. Daarnaast lijkt mijn roman over de levensgeschiedenis van een demente arts die alles meemaakte irrelevant. Ben ik te oud geworden?

Dinsdag belde mijn uitgever op om te informeren hoe ver ik met mijn boek ben. Hij wilde wat materiaal voor de aanbiedingsfolder. Ik moest tot mijn spijt bekennen dat ik geen letter meer heb geschreven sinds het verschijnen van mijn roman. Overleven? Het zit in mijn hoofd en mijn vingers jeuken. Elke dag bedenk ik wel een excuus om te zorgen dat ik er niet aan werk.

“Kan ik je op een of andere manier daarbij helpen?” vroeg hij.

“Nee,” antwoordde ik en we besloten om ‘Overleven’ maar door te schuiven naar een later tijdstip, naar de aanbieding van het najaar van 2018. Als mijn hersenen dan tenminste niet aangevreten zijn door de boze cellen en ik de toetsen nog op het bord kan vinden.