Mijn grootvader Nathan Wolffers (1855-1908), zoon van Salomon Wolffers, trouwde met Helena Guggenheim (1856-1929). Ze kregen negen kinderen. De namen Wolffers, Guggenheim en Vigeveno duiken met regelmaat op in de stamboom, want ze hielden graag het geld binnen de familie. Een van de negen kinderen van Nathan en Helena was mijn opa. Hij wilde niet in een van de winkels van de familie werken, maar droomde ervan een groot kunstenaar te worden. Om buiten het bereik van zijn familie te blijven trok hij door Europa om te leven en te schilderen. Dankbaar accepteerde hij de postwissels van zijn vader – en toen die overleden was van zijn oudste broer – uit Amsterdam, want met zijn kunst ging het niet zo geweldig. Wat landschapjes, stillevens en een portret van zijn moeder, dat was alles wat er aan het einde van zijn leven over was van de rebelse jongen die zich niet aan de verwachtingen van de familie wilde aanpassen.

Van die negen kinderen van Nathan en Helena verdwenen er in de jaren twintig van de twintigste eeuw twee op mysterieuze wijze, een in Engeland en de ander in Duitsland. Een derde vertrok naar Nederlands Indië waar hij in onroerend goed handelde en uiteindelijk overleed. Verder staat tussen haakjes achter de namen van de andere familieleden in de familiestamboom 1943, 1944 of 1945 en Sobibor, Bergen Belsen of Auschwitz. Veel variatie was er niet in die tijd.

Na de tweede wereldoorlog wachtten mijn grootvader, mijn vader en zijn neef op hun familieleden, maar na een paar jaar begrepen ze dat die niet meer terug zouden komen. Het leven moest opnieuw uitgevonden worden. Dat ze het zelf overleefd hadden, kwam omdat mijn grootvader en mijn vader in 1933 van München naar Nederland verhuisden en bij de registratie bij de gemeente een ander geloof opgaven. Het is goed mogelijk dat ze katholiek werden, want de oudste broer van mijn grootvader schreef met regelmaat brieven aan mijn opa om mijn in 1913 in Wenen geboren vader – wiens moeder tijdens de bevalling overleed – naar de familie in Amsterdam te brengen om hem een goede Joodse opvoeding te kunnen geven. Dat gebeurde echter niet en mijn grootvader hertrouwde met de vriendin van de geliefde die hij zo jong verloren had.

Toen ik in 1948 werd geboren, was ik de eerste kleinzoon in de familie die was en verdween, en het bewijs dat onze familienaam voort zou leven. In de Remonstrantse kerk van mijn moeder werd ik gedoopt en kreeg ik de naam van mijn opa. Uit de schaduw van de oorlog kwam ik ter wereld en leerde vooruit te kijken, want over het verleden werd bij ons thuis nooit gesproken. Mijn grootvader was daarvoor veel te depressief, was vergeten hoe je een glimlach in je gelaat kunt plooien en uiteindelijk waren de zenuwen die een lach te voorschijn kunnen toveren doodgegaan. Regelmatig moest ik bij hem logeren en dan probeerde hij mij schilderen te leren, maar toen ik dertien was en hij aan leverkanker overleed, had hij me nog nooit een compliment gegeven.

Ik ben de enige van mijn generatie die een zoon kreeg, die de naam Wolffers draagt. Mijn broer bleef kinderloos. Ik ben het sleutelgat waardoor onze familienaam aan de andere kant van het einde der tijden de toekomst overleefde. Mijn oom, de neef die na de oorlog eveneens nog in leven was omdat hij ondergedoken had gezeten, vond dat fijn, want hij kreeg alleen dochters. In die tijd maakte dat nog wat uit omdat dochters als ze trouwden hun naam verkwanselden voor de belofte dat ze nog lang en gelukkig zouden leven. Dat is nu anders. Mijn oom heeft gespeurd naar wat verdween, de stamboom gemaakt, zijn verhaal aan het Spielberg holocaustproject verteld. Meer kon hij niet doen. Ik ben vergeten hem uit te horen over wie we waren omdat ik zo druk was te worden wie ik dacht dat ik was. Mijn vader overleed in 1977. Hij leeft nog in mijn hart, maar hem iets vragen is zinloos, want de antwoorden die hij niet had toen hij nog leefde kan hij nog steeds niet geven.

Zondag werd Yuki geboren, mijn derde kleindochter, en toen ik haar in mijn armen had kwamen mijn tranen. Het leven stroomt door ons heen. In vele vormen gaat het door en maakt van de dood een bijkomstigheid, een egoïstisch tijdelijk verdriet. Het leven komt in duizend vormen, heeft talloze namen en is de basis voor alles wat we samen op deze wereld doen. Er zal een einde aan mijn leven komen, maar de dood wint het niet. Ik ben achterkleinkind van Nathan en Helena, kleinkind van Ivan, zoon van Norbert, vader van Kaja, grootvader van Helena, Katelijne en Yuki. Er loopt een machtige rivier door me heen.