Eén keer was mijn moeder met me mee geweest om me te leren hoe ik naar de grote speeltuin aan de Noorderwierweg moest lopen, maar daarna ging ik altijd alleen. De tweeling die vier jaar na me geboren werd, eiste nu eenmaal al haar tijd op.

In mijn linkerhand klemde ik het dubbeltje dat ze me had meegegeven om er de toegang mee te betalen. Gewend als ik was om veel alleen te doen, wist ik niet beter dan dat het zo nu eenmaal gaat, maar ik werd daarbij gehinderd door verlegenheid. Elk toestel waarbij meer kinderen nodig waren om plezier te maken, ging ik uit de buurt. Helaas durfde ik niet van de grote glijbaan af en wippen kun je niet in je eentje. Daarom beperkte ik me tot de kleine schommels. Die leken ongevaarlijk en er was er altijd wel een vrij, want ze waren niet erg populair. Af en toe keek ik met open mond naar de heen en weer suizende vliegende Hollander, waarin zoveel kinderen samen konden spelen. Als er een plek vrij was stormden de wachtenden erop af om hem te veroveren. Hoe oud zou ik moeten zijn om daarvoor genoeg lef te hebben?

Een ouder meisje dat op haar broertje en zusje paste, moet medelijden met me hebben gehad en hielp me op dat mooiste toestel van de speeltuin. Ik was de kleinste en hield me goed vast. Langzaam kwam de enorme schommel in beweging en werd – als een bokkend paard – steeds wilder. De combinatie van angst omdat het toestel zo hoog ging met het genot van het vrije vliegen – begeleid door vrolijk gillende kinderstemmen – is me mijn leven lang bijgebleven als een hoogtepunt van geluk.

De woorden vliegende Hollander en speeltuin roepen nog altijd een glimlach bij me op. Het liedje ‘Heeft mama een goede bui en is papa niet te lui, Nou dan gaan we naar de speeltuin! Ma draagt broodjes in een mand, Pa de trommel met verband,’ brengt me terug naar die vierkante meters kindervreugde in het Soesterkwartier, hoewel mijn vader nooit meeging en die broodjes evenmin.

Met Helena en Katelijne bezochten we deze week een speeltuin, niet ver van waar we wonen. Er waren maar weinig andere mensen en onbezorgd renden we van toestel naar toestel, draaiden, zweefden, schommelden en wipten naar hartenlust. Tot we bij de schuitjes kwamen, twee naast elkaar. Mijn kleindochters stapten erin en ik duwde het met kracht door de lucht, heen en weer. In het schuitje naast ons ging een dikke jongen zitten en hij beval zijn jongere broers hem te duwen. Even later verscheen hun moeder, die me even eerder was opgevallen omdat ze klem was geraakt in het zitje van de draaimolen en er slechts met stevige inspanning door haar kinderen uit kon worden bevrijd. Ze bewoog zich traag schommelend voort.

“Waarom wachten jullie niet op mij, egoïsten?” vroeg ze.

“Dan moet je maar wat sneller zijn dikke vetlap,” antwoordde de oudste jongen.

“Bij jou is het altijd ikke, ikke, ikke,” zei de moeder, “neem een voorbeeld aan je broers.”

“Nou, je bent wel vet, maar ik hou van je,” zei de tweede zoon. De jongste zweeg en ging door met duwen van het schuitje van zijn broer.

Op dat moment begreep ik wat het betekent als je in het verkeerde schuitje bent terechtgekomen. Ik mag dan prostaatkanker hebben en inmiddels is wel duidelijk dat de hormoonbehandeling zo’n beetje is uitgewerkt, maar dat andere schuitje leek me niets. Nog een maand proberen we de hormoonbehandeling, maar als eind augustus de bloedwaarden weer zo snel zijn gestegen, is het verstandig aan andere medicijnen met veel hinderlijker bijverschijnselen te beginnen. Het zijn in een kankerleven rites de passage. Stap voor stap dichter bij de dood. Steeds maar wachten op een scan, een bloeduitslag, hoe een nieuw geneesmiddel valt. Maar ik heb wel geluk gehad dat ik het vijftien jaar met die hormonen heb uitgehouden en nu met Marion en mijn kleindochters in het zelfde schuitje zit. Ik weet het antwoord op de vraag wat ik liever zou willen: kanker of in die andere schommel?

We gaan ook nog in de botsautootjes en Marion heeft zoveel plastic muntjes gekocht dat we eeuwig tegen elkaar kunnen aanrijden en telkens weer enorm moeten lachen.

De volgende dag brengt Marion Helena, die in september naar de middelbare school gaat, naar het station omdat ze moet leren alleen met de trein te reizen. Haar vader wacht in Amsterdam op het perron op haar. Weet ze de naam van het station als ze bij ons wil zijn?