Midden in de nacht werd ik door iemand hard van achteren geschopt. Onmiddellijk werd ik wakker en keek verbolgen om. Daar lag Marion in diepe rust. Misschien heb ik wel af en toe een schop onder mijn kont nodig, maar liever niet van degene die mij het beste kent. De volgende dag vertelde ik haar dat ze mij in haar dromen een trap tegen mijn achterwerk had gegeven, maar ze wist van niets, zei wel dat ik de hele nacht onrustig was geweest. Misschien lopen soms haar en mijn dromen ook wel door elkaar heen.

Een paar dagen later droomde ik dat ik door vreemden aangevallen werd. Ze wilden iets van me, maar ik begreep niet wat. Ik probeerde vergeefs de aanvallers terug te duwen. Marion kalmeerde me door mijn hand in de hare te nemen. Daardoor werd ik wakker. Slapen lukte me die nacht niet meer, maar ik bleef hoopvol liggen en keek elk kwartier op mijn horloge tot ik op kon staan.

Dromen. Een enkele periode in mijn leven uitgezonderd, ben ik helemaal geen dromer. In 2003 – toen ik bestraald werd – droomde ik elke nacht dat ik verdwaald was en in een verkeerd leven was terechtgekomen. Ik wist niet meer waar ik mezelf kon terugvinden. Het zal wel mijn manier zijn geweest om te verwerken dat ik niet meer bij de mensen behoorde die vanzelfsprekend altijd blijven leven. De bel voor de laatste ronde had geklonken. Al snel bleek dat enorm mee te vallen. Meer een vijfde deel van mijn bestaan leef ik nu met kanker. Ik ben eraan gewend geraakt dat ik geen last van de kanker heb, maar wel van de behandeling ervan en dat de medische wetenschap in staat is om het proces van mijn heengaan tergend nauwkeurig in beeld te brengen. De grote klap moet nog komen en dankzij de dokter weet ik dat die dichterbij komt. Ik zie hem gloeien op de PET-scanafbeeldingen, maar hij heeft zijn klauwen nog in de zakken van zijn winterjas.

Als we tegenover mijn uroloog zitten vertelt Marion hem dat ik wachtend op de resultaten van de PET-scan elke nacht onrustig was. Toch maak ik mezelf wijs dat ik geen nachtmerries had, maar dat het dromen waren die me confronteerden met wat ik in mijn leven gedaan heb. Een soort zomergastenprogramma aan de hand van dromen.

Net als alle andere mensen zeg ik dapper dat, als ik mocht kiezen, ik alles in mijn leven hetzelfde zou doen. Maar is dat echt zo? Ik heb zo weinig besloten in mijn leven. Het gebeurde vanzelf. Omdat ik in de militaire dienst moest, ging ik geneeskunde studeren want dan kreeg je uitstel. De vulpen brandde in mijn rechterhand en ik moest daarom wel schrijver zijn. Ik werd verliefd op Marion en wilde de rest van mijn leven bij haar in de buurt zijn. Daarna ben ik nog verliefd geweest toen mijn zoon werd geboren en later ook bij de geboorte van mijn kleindochters. Ik had geen keus en moest van ze houden. Dit was het script dat voor me klaar lag, het DNA van mijn bestaan op aarde. Dat van de kanker stond er ook in, maar de hogere wijsheid daarvan ontging me.

In de nacht voor de afspraak in het ziekenhuis droomde ik dat Junichiro een Japanse arts boos op me was. Ik kende hem uit de projecten rond aids bij migranten in Oost Azië. Met het risico wakker te worden concentreerde ik me en keek hem aan om te horen wat hij wilde. Hij verweet me dat ik toen ik hoorde dat ik kanker had, gestopt was met alle projecten waarbij ik niet binnen anderhalf uur met de Nederlandse Spoorwegen kon komen. Volgens hem was dat nergens voor nodig geweest en hij wilde dat ik terug naar Azië kwam. Ik weigerde en Junichiro – een van de aardigste mensen die ik ken – begon me in mijn gezicht te slaan. Aanvankelijk probeerde ik me tegen hem te verweren, maar op een gegeven moment leek het me een goed idee om hem een mep terug te geven. Misschien hielp dat.

“Wat doe je?” riep Marion geschrokken. “Wil je me slaan?”

“Sorry, sorry,” zei ik en bleef de rest van de nacht wakker. Om zes uur zat ik achter mijn computer, maar ik wist niet wat ik moest schrijven. Wat deed het er nog toe? We kwamen te vroeg in het ziekenhuis en in de wachtkamer las ik in een boek alsof er niets aan de hand was.

“Als ik zo onrustig slaap is het niet omdat ik bang ben voor de dood,” zei ik tegen mijn uroloog, “maar omdat ik niet zeker weet of ik het leven dat me ooit is toebedeeld wel goed heb gebruikt.” Daarna keken we met zijn drieën naar het scherm waar alle uitzaaiinkjes weer waren toegenomen. In aantal en omvang. Ze zijn groen zoals de wijzers van mijn horloge waar ik ’s nachts naar kijk. Kwart over drie, half vier, kwart voor vier. Het komt steeds dichterbij.

Eenmaal weer buiten, besloten we het leven te vieren, want zo lang het er is, moet je het gebruiken. We winkelden, zagen de film De zomer van 1993, liepen tot tranen geroerd zwijgend door de stad en op de weg naar huis, zag ik in het schijnsel van de koplampen van de auto een hertje uit het bos komen tot een meter van het asfalt.

“Marion kijk, een hertje.”

Ze remde op tijd, keek naar rechts, zag het dier net nog verdwijnen en wist dat het geen droom was. Hoogstens een teken van iets wat we niet begrepen. Misschien om te laten weten dat ook als het leven zonder plan geleefd wordt, we toch zonder het te beseffen de juiste dingen doen.