De mooie theekoppen staan op de houten tafel, waar olijfolievlekken en gemorste inkt een bont patroon hebben achtergelaten. Het had een verhaal kunnen zijn, als er een ervaring aan verbonden was geweest, maar het gebeurde allemaal zonder dat ik het doorhad. Vanzelf, omdat we rond die tafel zaten en er aten, mens-erger-je-niet speelden, samen tekeningen maakten en leefden. De blauwe koppen zijn er voor het bezoek, maar we gebruiken ze dagelijks omdat er altijd wel iets te vieren valt. Bij drie van de zes zijn er in de loop van de jaren beschadigingen ontstaan. Een barstje of een schilfer eraf. Weggooien valt ons moeilijk. Ze zijn nog altijd mooi. Het zelfde lot ondergingen onze zes Japanse soepkommen. Uit een daarvan eet ik dagelijks mijn fruit en muesli met sojayoghurt. Eén van de kommen is onherstelbaar kapot, maar staat nog in een hoekje, want misschien komt er ooit nog iemand op bezoek die beschikt over wonderlijm, en twee hebben een scherp plekje, wat je voelt als je de kom aan je lippen zet. “Zo jammer,” denk ik, telkens als ik het merk.

Op donderdag at ik echter geen yoghurt en ik dronk geen thee, want ik moest nuchter zijn voor de petscan. Twee dagen voor mijn afspraak was ik nog opgebeld door iemand die me daaraan herinnerde en benadrukte dat ik veel water moest drinken.

De uroloog had gezegd dat we snel die petscan moesten maken en me opgedragen hem een mail te sturen zodra dat gebeurd was, want hij ging op vakantie. Snel was echter niet mogelijk. Er was maar één camera beschikbaar. De andere was in revisie en met de derde was ook iets mis. “Goh,” dacht ik, “zal je zien dat in die wachttijd er nog net een stel van die rotcelletjes bij mij overlopen naar de vijand en ik te laat aan een nieuwe behandeling begin.” Maar ik ben cool. Dat is Engels voor Stoïcijns. Haast is nooit zinvol, want je komt altijd op tijd voor je eigen begrafenis. Daarom besloot ik niet meer aan zulke kinderachtige dingen te denken. Zo gaat het niet met die kankercellen. In legers lopen de soldaten pas in grote getale over als er geen geloof meer is in de overwinning.

Op deze afdeling komen mensen niet graag. Met gedempte stem richt men zich tot elkaar. In de wachtkamers wordt niet gelachen en de tijdschriften van een half jaar geleden worden door niemand ingekeken. Ik moest denken aan een passage uit mijn roman Broer van God: ‘De kille verlichting in de gangen, wachtruimtes en spreekkamers legde onbarmhartig bloot dat het houtwerk en de wanden aan een verfbeurt toe waren. De zieke adem van de bezoekers, het gecondenseerde angstzweet en de klamme handen van verdwaalde mensen op zoek naar hulp hadden gezorgd voor een ondefinieerbare grauwe sluier over alles.’ Er was niets veranderd sinds ik de omgeving vijf jaar geleden beschreef.

De vrouw met de donkere hoofddoek en de droeve blik was een jaar of veertig en liep mank. Aan haar vroeg ik waarom die scan niet bij een ander ziekenhuis gemaakt had kunnen worden, ergens waar alle camera’s werkten. Met een vermoeide glimlach probeerde ze me duidelijk te maken dat er geen andere mogelijkheid was geweest. Helemaal begreep ik haar uitleg niet, maar ik vond het vervelend om het nog een keer te vragen, omdat ze dan misschien zou denken dat ik het niet snapte doordat ze met een accent sprak.

“Wilt u naar muziek luisteren terwijl u in de scanmachine ligt?”

Van de eerste petscan herinner ik me dat me gezegd was mijn lievelingsmuziek van huis mee te nemen. Er waren nog niet veel van die machines in Nederland en de dichtstbijzijnde was in Groningen. De muziek had ik afgegeven, maar niemand had de CD opgezet, en toen ik naar huis ging was ik hem vergeten, zodat ik sindsdien van de dubbel CD Bitches Brew van Miles Davis nog maar de helft bezit. Bij de tweede keer had ik muziek geweigerd, maar nu vroeg ik om Radio 4 op zetten. Het was Beethoven die me met overwinningsmuziek binnenhaalde. Daar had ik niet op gerekend, maar ik lag al in die buis zo onbeweeglijk mogelijk te zijn. Ach, en Beethoven bleek echt zo erg niet als de ruis van de slecht afgestemde radiozender.

Na afloop vroeg ik of ik wat kon zien. Dat doe ik altijd, want het gaat allemaal tenslotte om mij. Bij de vorige petscan waren er vage groene vlekken in de botten waar ik me zorgen over moest maken, maar misschien zag ik er door al die radioactiviteit in mijn uitzaaiingen nu wel uit als een felle gloeilamp waarbij je de hele avond zelfs de kleinste lettertjes in je lievelingsboek kunt lezen.

“Nee, dat mag niet,” zei ze met een gepijnigde uitdrukking in haar gezicht.

Waarom zou ik het haar moeilijk maken?

“Waar kom je vandaan?”

“Afghanistan,” zei ze met een brede lach.

Aan het eind van ons leven is overal en bij iedereen wel ergens een scherfje af, zeker van onze ziel. Bij haar vast en zeker ook. Dat herkennen we bij elkaar en zo ontstaat de grote oceaan van mededogen die van de aarde de meest leefbare planeet van het universum heeft gemaakt.