Regelmatig gaan zijn ogen naar de wekker op het nachtkastje. Kwart voor zes.

“Vreemd eigenlijk,” zeg ik tegen mijn beste vriend. “Dat je er over vijf kwartier niet meer zult zijn.”

“Ja gek,” antwoordt hij.

Meestal vind ik de tijd te snel gaan, maar nu lijken de minuten eeuwig te duren. Voor hem helemaal. Eigenlijk had ik dit afscheid voor volgende week vrijdag in mijn agenda genoteerd, later veranderde dat naar de maandag, maar gisteren belde zijn vrouw me op om te zeggen dat hij niet langer kan wachten. Die zelfde avond moest het gebeuren.

Wat kan ik hem nog vertellen? Zijn in ons leven niet alle woorden al gezegd?

“Wolffers heb je nog een laatste vraag?” zegt hij en ik bespeur een lichte ironie.

“In de derde van de lagere school werd ik gepest omdat ik niet van jullie kerk was,” zeg ik. “Tot overmaat van ramp deed ik als ik naar school ging wel eens een sjaaltje onder mijn overhemd, precies zoals mijn vader. Jullie zeiden dat ik een uitslover was. Ik kreeg er een hekel aan naar school te gaan, had het gevoel dat ik  door niemand werd geholpen, geen vrienden meer had. Mijn moeder is een keer naar de meester gegaan om te vragen of die er iets aan kon doen. Het werd alleen maar erger. Boon was de sterkste van de klas. We waren allemaal bang voor hem. Hij was opgestookt om mij in elkaar te slaan. Dat zou in het speelkwartier op het schoolplein gebeuren. Ik was doodsbang. Hij kwam op me af. ‘Hup Boon’ riepen de jongens in mijn klas. Ik had nog nooit gevochten, wist niet hoe dat moest. Hij kwam op me af en zwaaide met zijn vuisten. Ik moest uit de buurt daarvan blijven. In paniek duwde ik hem weg. Hij struikelde en ik dook bovenop hem. Mijn enige gedachte was ‘als ik hem maar in mijn greep kan houden zodat hij me niet kan slaan’. Ik wist niet dat zoiets een houdgreep heet. Terwijl ik zijn hals omklemde en Boon worstelde om los te komen, zag ik de gezichten van alle jongens die me gepest hadden en jij was daar bij. Meester Alberts heeft Boon en mij toen uit elkaar gehaald. Daarna was alles anders. Ik werd nooit meer gepest en Boon wilde vriend met me worden, maar ik had jou al als beste vriend. Weet jij dat nog?”

Hij kijkt me met zijn vermoeide ogen aan.

“De laatste dagen ben ik alles aan het vergeten,” zegt hij. “Als je het vertelt weet ik wel dat ik daarbij was, maar ik kan het me niet uit mezelf herinneren.”

De klok is moeizaam weer wat verder gekomen. Zijn kinderen, zijn vrouw moeten hier zitten. Ik ga naar de woonkamer.

Beneden, waar we wachten tot het zeven uur is en de huisarts zal komen om op zijn verzoek een einde aan zijn lijden te maken, praten we over welke muziek we op moeten zetten die past bij dit wachten. Zijn dochter speelt op de vleugel een sonate van Schubert, waar hij veel van hield. En ik vertel aan zijn kinderen hoe we elkaar op de middelbare school nodig hadden om te worden wie we waren. Hoe we samen de muziek ontdekten die vorm gaf aan een nieuwe identiteit, geen jongens meer, maar jonge mannen met een eeuwige toekomst. Hoe we de dingen onderzochten die niet mochten. Vooral hij omdat zijn vader van de gereformeerde bond was en vond dat mijn vriend op zaterdagavond voor twaalf uur thuis moest zijn, want dan begon de dag des Heren. Zijn vader hield niet van me, bekeek onze vriendschap met wantrouwen, vond dat ik een slechte invloed op zijn zoon had, maar we waren nu eenmaal beste vrienden. Dat kon hij niet veranderen. Voor mijn vriend was ik degene die de deur naar de grote wereld op een kier hield, zodat hij uiteindelijk kon ontsnappen toen hij het huis verliet. En hij, hij was gewoon mijn beste vriend. Daar heb je er maar een van. Daar moet je zuinig op zijn.

Toch heb ik me vaak afgevraagd waarom hij het nu juist was. Misschien omdat hij getuige was van het moment dat ik me ontworstelde aan de terreur van de middelmaat en vocht voor wie ik werkelijk was.

Vlak voor zevenen gaan we allemaal naar boven, naar de slaapkamer waar hij in het echtelijk bed ligt. De huisarts is op haar knieën in een klein hoekje met het infuus bezig en legt elke handeling duidelijk uit. Mijn vriend, nieuwsgierig van aard, volgt met zijn ogen gretig alle handelingen.

“Nu ga ik het slaapmiddel inspuiten,” zegt ze op een gegeven moment.

Mijn vriend pakt de hand van zijn vrouw. Zijn kinderen en hun partners hebben elk een deel van zijn lichaam gegrepen en ik probeer hem op zijn reis te begeleiden door zacht in zijn knie te knijpen.

Hij draait zijn hoofd naar de vrouw met wie hij zo lang geleefd heeft, buigt wat naar haar toe, tuit de mond en kust haar op de lippen. Er is een eerste en een laatste kus en daartussen zit het leven. Daarna kijkt hij ons allemaal met zijn liefste blik aan. Zijn oogleden zakken dicht en nog voor het gif is ingespoten heeft hij zijn leven voltooid.

Dag lieve vriend.