Wij zagen de foto’s van de vriendin die naar een land ver weg was gegaan om met haar man, dochter en nieuwe schoonzoon door landschappen te lopen die onvoorstelbaar waren en wij vroegen ons af wat er met ons eigen leven was gebeurd.

Marion was achttien en ik tweeëntwintig toen we elkaar tegenkwamen en haastig probeerden we elkaar te vertellen wie we waren, waarvan we droomden om ervoor de zorgen dat de ander zou begrijpen dat we voor elkaar gemaakt waren. Schrijven en reizen, dat zou ons leven zijn. Dromen zijn de blauwdrukken voor het menselijk bestaan en we gingen samen op pad. De verbeelding was ons kompas.

Waarom liep die vriendin lachend door de rode duinen en kwamen wij niet meer van onze plek?

De dreigende dood kleefde aan onze schoenen. De moeder, de zus, de beste vriend. We vreesden ze te verliezen en daarmee onszelf. Het leven werd kwetsbaar en we wisten niet hoe we de pijn in hun bewegingen, de angst in hun ogen konden laten verdwijnen. Op een dag schieten alle woorden tekort. Het kwam te dicht bij. Hoe lang zou het duren voordat wij elkaar ’ s nachts in onze armen warm moesten houden en verbergen voor de dood? Geen nieuwe avonturen meer, maar wachten tot wij aan de beurt komen. Ons leven raakte geïnfecteerd met het lijden van onze geliefden dat we niet meer konden verlichten en alles werd grauw.

“Wij moeten weer op reis gaan,” zei ze. “We hebben geen bucketlist nodig, we gaan gewoon.” En terwijl zij bij de opticien was voor het passen van een bril die haar ogen weer zouden openen, liep ik een reisbureau binnen om te informeren naar een wandeling door tokkie tokkie land, ergens in de buurt van Wereldende. Ik dacht dat mijn lief wel iets zou voelen voor zware overleeftochten, maar ze was bezorgd dat ik daar ter plekke aan versleten heupen zou bezwijken en daarom zagen we af van rugzak, slaapzak en wandelstok. Twee weken later reden we over brede zandwegen waar we nooit tegenliggers zagen naar een bestemming die we niet kenden. Naar Keetmanshoop, daar naar rechts tot je links weg D463 ziet, die volg je 110 kilometer en dan zie je links een bord Fish River Lodge. Daar sla je af en volgt de weg 20 kilometer.

Aanvankelijk spraken we in de auto nog over de dood waarvoor we op de vlucht waren gegaan, over onze geliefden die we voor 10 dagen alleen hadden gelaten, maar toen we tijdens een tussenstop in Kalahari ’ s nachts vanuit het raam van ons onderkomen bij het water twee witte neushoorns hadden zien drinken wisten we dat het leven in vele variaties komt. We hoeven nooit bang te zijn dat als we onze ogen sluiten het leven er helemaal niet meer zal zijn.

Uiteindelijk bereikten we onze bestemming, daar waar de wereld is opengebarsten, de rivieren zich een weg naar de oceanen hebben gevochten, hun ziel hebben geruild voor oneindige droogte, kun je vanaf de rand in de aarde kijken. Het is een vlakte waar niemand meer is, de kokerbomen maar een klein stukje grond en een beetje vocht nodig hebben om te ontkiemen en ons wat schaduw te geven, vogels heen en weer vliegen, de grootste torren voor je naderende voetstap wegschieten, insecten zoemen en je ’ s nachts probeert niet aan de rode jeukende vlekken die ze je bezorgd hebben te krabben. Ja het leven is ook de jeuk, de kleine vriend van de pijn van de dood, die je eraan herinnert dat het nog zo ver niet is.

De Soup of Life (de oersoep zoals we die in het Nederlands noemen) waaruit alles wat leeft voort is gekomen en waarvan we het recept kennen is overal rondom ons. De natuurlijke selectie zorgt ervoor dat het leven alle beschikbare plekken opvult en zich aanpast aan de omstandigheden, maar aan het eind maken we plaats voor nieuw leven. Er is geen keus.

’s Avonds keken we omhoog naar de sterrenhemel en ik zei dat op die plek van de wereld er vaak kometen zijn. “Wat zou je wensen als je een vallende ster zag?” vroeg ze. “Dat het weer in orde zou komen met ons leven,” antwoordde ik, waarop ze reageerde met de waarschuwing dat als je het hardop zegt de wens niet in vervulling gaat en juist op dat moment zag ik de streep van links boven naar rechtsonder door het donker. “Kijk,” zei ik en ik wist dat ik mijn wens niet echt verklapt had, maar een hypothetisch gesprek over vallende sterren had gevoerd en gedurende al die dagen in Namibië als ik even naar boven keek heb ik niets meer gezien dat erop leek. Dat was onze ster, die viel in ruil voor het teruggeven van ons leven.

Op de avond voor onze terugkeer dansten we in onze hotelkamer in Windhoek op de muziek van Dire Straits, lachten en zagen de humor weer van de gekke wereld waarin we leven, wisten dat we nog een keer grootouders zullen worden. “And all I do is miss you and the way we used to be, All I do is keep the beat, the bad company, All I do is kiss you through the bars of a rhyme, I’d do the stars with you any time.” Ja, daarop dansten we en we wisten dat we ons leven nooit kwijt waren geweest.