Tegen de ochtend hoorde ik dat mijn gevangenisstraf voorbij was en kon gaan, maar niemand wist hoe ik thuis moest komen. In mijn geheugen zocht ik naar hoe het was en waarom ik eigenlijk had vastgezeten. Maar dat ik onschuldig was, wist ik zeker.

Hoewel de rechter vond dat ik me langdurig en hardnekkig had laten misleiden door valse profeten en softies had hij mild geoordeeld en me een korte straf gegeven. In eenzame opsluiting kon ik nadenken over mijn fouten. Elke ochtend als ik bijna wakker was had ik de zelfde nachtmerrie. Waar was ik terechtgekomen? Het idee dat ik in een gevangenis verbleef was onvoorstelbaar. Het was ook meer een benauwd gevoel waar ik last van had, maar tegen de tijd dat ik een paniekaanval kreeg ontwaakte ik gelukkig meestal. Ik begreep het niet.

De man die me een week lang bewaakte had me uitgelegd dat ik veroordeeld was voor het geloven in valse waarheden en voor het hardnekkig volgen van vals nieuws. Dat het niet normaal is te denken dat het klimaat zal veranderen, dat het niet normaal is om groenten en fruit te willen eten in plaats van het veel goedkopere industrieel bereide voedsel – mond open, je moet onze economie steunen -, dat het niet normaal is te denken dat we de problemen die we samen veroorzaakt hebben door te neuken als konijnen en nu elk hoekje van de aarde bevolken, ook samen opgelost moeten worden, dat het niet normaal is om het tuinhek open te laten staan zodat iedereen zomaar binnen kan lopen, dat het niet normaal is te denken dat een mens kan kiezen hoe hij wil leven, dat het niet normaal is te denken dat er geen verschil is tussen mensen met verschillende huidskleur, verschillende afkomst, dat het niet normaal is te zoeken naar oplossingen via overleg. De democratie is voorbij, een achterhaalde illusie. Dat is allemaal Old School en alles moest snel newskoel worden.

Mijn week zat erop. Mocht ik nu echt weg uit het gevang? In de week dat ik opgesloten was geweest in mijn slechte dromen was me duidelijk geworden dat de alternatieve werkelijkheid het nieuwe woord van god was geworden. Ik moest maar wennen aan de muur die de buurman tussen zijn tuin en de mijn heeft gezet, dat ‘gezondheidszorg voor iedereen’ een communistisch stuk propaganda is en dat het beter is als iedereen ziek is dan toe te moeten geven dat de vrije markt alles oplost – zelfs de kanker in mijn prostaat -, dat alles wat je overkomt je eigen schuld is en dat de samenleving waarin je existeert slechts een decor is en het pas leuk en gezellig wordt als iedereen met een Heineken in de hand precies op elkaar lijkt, zich normaal gedraagt. Ik moet er aan leren wennen dat we steeds minder lezen en steeds meer plaatjes kijken zodat we in een oogopslag alles weten over vaccinatie, opwarming van de aarde, en andere zaken waarover we jaren bedrogen zijn, dat mijn opinieweekblad geen mening meer heeft, dat ik te oud ben geworden om deel te nemen aan het grote neonkleurenfeest van onze nationale sporters en dat men efficiëntie en kwaliteit met elkaar verwart.

Het was koud en het sneeuwde. De medewerker van de justitiële instelling – alleen ouderen durfden nog cipier en gevangenis te zeggen – zei dat ik nu echt naar buiten moest. Ze konden me er niet houden. Ik had mijn straf uitgezeten en nu was het mijn eigen verantwoordelijkheid weer.

“Mag ik nog een nachtje blijven?” smeekte ik.

“Wat kun je allemaal?”

“Schrijven over mijn dromen,” zei ik voorzichtig.

“Sorry, daar hebben we niet zo veel aan. We hebben bouwvakkers nodig voor de muur.”

“Mijn heupen, de artritis van mijn vingers.”

Er zat niets anders op dan te vertrekken en ik voelde me ineens weer sterk, want ik had nog een laatste hoop. Daarbuiten waren ook de mensen die ik lief had en met de liefde zouden we het misschien wel redden. Op dat moment werd ik wakker.