Nog nooit heb ik iemand van de medewerkers van de afdeling ‘Bloedafname’ een tweede keer ontmoet.  Zo’n vijfenvijftig vrouwen en een man waren gedurende de afgelopen veertien jaar intiem met mij door hun naald in mijn ader te schuiven. Het gesprek dat we voeren beperkt zich tot “Kunt u nog een keer uw geboortedatum zeggen?”. Ik weet dat de vraag komt en het antwoord ligt al op mijn tong waardoor ik sneller dan het geluid en door hun vraagteken heen “Zeventien, vijf, negentienachtenveertig” zeg.

Altijd heb ik een boek bij me om wachttijd om te toveren in pleziertijd. Niemand let daar op, maar deze keer legde ik mijn boek op de stoel waarna ik eerst mijn winterjas, daarna mijn colbertje uittrok en de mouw van mijn overhemd opstroopte, en zag dat ze een paar keer naar mijn boek keek. Met licht accent vroeg ze na haar schroom te hebben overwonnen “Wat leest u? Wat is dat voor schrijver?”

“Wieslaw Mysliwski,” zei ik.

“Ja maar hoe schrijft hij?”

“Mooie stijl en prachtige zinnen, maar het gaat over het versleten elastiekje van zijn oude boekje met telefoonnummers. Mooi bedacht voor een boek over ouder worden, maar ik ben ongeduldig omdat ik haast heb met leven.”

“Schrijft hij een beetje zoals Milan Kundera?”

“Nee, zeker niet.”

“Ik houd erg van Kundera.”

Daarna ging de naald bij me naar binnen. Toen eenmaal het bloed stroomde vroeg ik: “Komt u uit Oost Europa?”

“Nee uit Berlijn, maar ik hou erg van lezen. Zonder lezen zou ik niet kunnen leven. Het is zo belangrijk. Net als ademhalen. Nee, belangrijker dan ademen.”

“Dat is waar,” zei ik,” terwijl ze de stickers op de bloedbuisjes plakte. “Maar zou u misschien niet willen schrijven?”

“Oh nee,” antwoordde ze op een licht verontwaardigde toon. “Ik wil lezen. Dat is mijn leven.” Ze plaatste de buisjes met mijn bloed in een rekje en voor mij begon het wachten op de PSA uitslag.

Ik voer een stoelendans uit met pillen, prikken, een bloeduitslag en kanker. Er zijn al heel wat behandelingen geweest, die niet meer meedoen. Als de PSA verder stijgt is er weer een nieuwe therapie aan de beurt tot er uiteindelijk niets meer is. De volgende die dan zijn stoel kwijt raakt ben ik. Mijn vriend die ook prostaatkanker heeft vertelde me dat zijn oncoloog de PSA helemaal niet meer laat prikken. Die arts behandelt alleen nog de pijn en de wanhoop, terwijl hijzelf koortsachtig op het internet zoekt naar andere behandelingen.

Ik weet dat de PSA zal stijgen, want onder invloed van de pillen en prikken gaat hij tot het laagst bereikbare punt, waarna het helaas weer omhoog gaat. De uitslagen bewegen als een jojo. Eerst traag, dan snel. Drie maanden geleden was het ietsje hoger en wat zal het deze keer zijn?

Ik ontwaak en het eerste wat ik doe is de doos met de pillen uit de ijskast halen. Uit mijn hoofd weet ik dat er nog 19 in zitten. Het is een vaste afbeelding in mijn hersenen, de strip met telkens een gat erbij. Dat betekent nog 38 kopjes espresso, want ik slik ze door met twee keer een dosis koffie. Daarna werk ik aan mijn roman, die op 1 oktober zal verschijnen. Het zullen ongeveer 300 pagina’s zijn. Ik doe een week over het aanbrengen van de verbeteringen en het boek bestaat uit elf hoofdstukken. Het is een centimeterlat die bijhoudt hoe lang ik mag leven.

Mijn uroloog schrijft dat mijn PSA vijftig procent hoger is. “Het is echter belangrijk of je klachten hebt,” voegt hij eraan toe.

Klachten? Wat zijn dat? Daarom schrijf ik hem terug: “Ik voel me goed en zeker geen patiënt, wel word ik steeds ouder en dit jaar al 69. Ik geniet van wat ik doe (schrijven, fotograferen, soms een lezing), ben erg blij dat Marion en ik samen zijn en veel met elkaar kunnen delen, af en toe ruzie maken en dan weer een reis. Op de schaal van geluk zou ik mijn leven een 9 geven, want ik ben wat ik wil zijn en met de mensen van wie ik hou.”

Ik mag van hem nog even verder met die pillen, zal nog drie dozen nodig hebben, en over drie maanden wordt de PSA weer geprikt. Dan hoop ik dat ik op de afdeling ‘bloedafname’ de zelfde dame tref om haar te vertellen of het de moeite is geweest het boek van Mysliwski helemaal uit te lezen en dat het leven van de hoofdpersoon in Wieslaw’s  boek meer is geweest dan een oud boekje met telefoonnummers. Dan voeg ik eraan toe dat ik vroeger ook dacht dat lezen leven is, maar daar op teruggekomen ben en nu weet dat wie schrijft, blijft.