Het lukte me net nog om voor het traag voort schuifelende echtpaar het trapje naar de apotheek op te gaan. Het duurt daar soms zo lang en je kan daarom niet snel genoeg je nummertje trekken. Er was echter niemand en ik werd onmiddellijk geholpen, alleen was het recept maar net via de fax binnengekomen en moest ik wachten.

De oude man had een kleurrijke folder in zijn linker hand. Aan de pols van zijn rechterhand hing een boodschappentasje van slappe stof. Nachtcrème van het merk Vichy wilde hij hebben, want die was in de aanbieding. Mijn ongeduld was verdwenen en ik luisterde naar het gesprek dat naast me gevoerd werd. Voor wie de nachtcrème bedoeld was wist ik aanvankelijk niet, maar de man deed het woord. Alleen als hij haar iets vroeg knikte zijn vrouw of schudde haar hoofd. Ze wilden zeker weten of ze het juiste product kochten, dat al die voordelen welke in de folder waren opgesomd ook werkelijk bezat.

“Het is voor verjonging van de huid,” zei de apothekersassistente.

Hij keek zijn vrouw aan en ze knikte.

“Die moeten wij hebben,” zei hij.

“Met die folder krijgt u dertig procent korting, maar als u bij onze apotheek ingeschreven staat, kan ik u nog ietsje meer voordeel geven. Hoe heet u?”

De man zei zijn naam.

“Geboortedatum?”

“Vijftien februari 1926,” antwoordde hij.

“Ik kan u niet in de computer vinden,” zei de vrouw van de apotheek.

”Wat is uw geboortedatum?” vroeg ze zich tot de oude dame richtend, maar haar man gaf antwoord. Zij was ook van 1926. Ze waren allebei dus negentig jaar oud. Wat fijn om dan nog samen te zijn in een wereld die zich voor je afgesloten heeft. Dat er nog iemand is die je kent en je herinnert zoals je vroeger was. De enige getuige die je al lang al je vergissingen vergeven heeft en zich je goede eigenschappen herinnert. Dat je ooit samen een beker kreeg omdat je een gemengd dubbel tennistoernooi won door die fantastische smash, goed in kruiswoordpuzzels was en zo’n scherp geheugen had.

De assistente gaf het niet op en wilde dolgraag de maximale korting regelen.

“Waar woont u?” vroeg ze.

De man zweeg lang, vroeg vervolgens zijn vrouw of zij het adres wist, maar ze schudde haar hoofd.

“Weet u het niet?”

Hij zocht in het boodschappentasje, haalde er een grote damesportemonnee uit waarin hij een briefje vond. “Soestdijksestraatweg,” hoorde ik hem zeggen, maar het nummer ontging me. Jammer want ik zou het thuis op google hebben opgezocht om te weten of het een verzorgingshuis is waar ze recent naar verhuisd zijn. Ik denk namelijk dat er in hun hoofd maar ruimte voor een adres is, waar ze tientallen jaren gewoond hadden, waar vandaan hun kinderen op de fiets naar school reden tot ze oud genoeg waren om uit huis te gaan, maar die op feestdagen nog wel eens langskomen met de kleinkinderen, mogelijk zelfs achterkleinkinderen. “Geef opa en oma even een kusje!”

Intussen had iemand de oogdruppels die ik kwam halen gereedgemaakt. Of het nog in orde kwam met de korting weet ik niet. Ik wilde die twee mensen graag  groeten, maar ze keken mijn kant niet op. Ik zag hem zijn pinkaart geven en hoopte maar dat hij het nummer nog wist. Terwijl ik het trapje afliep dat me weer op de straat bracht dacht ik aan de Fransman die deze week het werelduurrecord fietsen voor mannen van honderdvijf jaar en ouder op zijn naam had gebracht. Zo oud kun je dus worden. Ik ben begonnen aan het vijftiende jaar van de behandeling van mijn prostaatkanker. Deze week kreeg ik een nieuwe buikprik. Mijn bloeduitslagen weet ik nog niet. Misschien mag ik nog een tijdje. Roos die me elke drie maanden bezoekt om me te prikken vroeg tijdens het rituele gesprek voorafgaande aan het schuiven van de naald in mijn buikwand “Hoe gaat het?” en ik antwoordde gewoontegetrouw “Goed”. Misschien had ze toch een lichte twijfel in mijn antwoord gehoord en ze drong aan: “De opvliegers?”

“Ach, die heb ik steeds minder en interesseren me niet. Maar ik kan steeds slechter tegen stress. Door kleine dingen kan ik al van slag raken en ik trek me alles aan. Met alle mensen in mijn omgeving van mijn leeftijd die kanker hebben en van de ene rotbehandeling in de andere vallen is het ook niet zo vreemd. Ik zou willen dat ik ze iets kon geven om ze te troosten, maar op een dag is er niets meer.”

“Je hebt geen testosteron meer,” zei Roos. “De mannelijke stoerheid en onverschilligheid zijn verdwenen.”

“Nou ja, misschien ben ik er wel aardiger door geworden.”

Was er maar een crème waardoor de rimpels verdwijnen, het zelfvertrouwen terugkomt en het leven je weer toelacht. Dan zou ik die samen met Marion gaan kopen en waar we ook woonden, de weg naar huis vinden we altijd terug. Dat is waar zij ’s avonds gaat slapen.