De eerste keer dat ik in Bali was overleed mijn vader en pas toen zijn as al verstrooid was hoorde ik het slechte nieuws. Er was niets meer van hem dat ik nog even vast kon houden. Hij was er niet meer en dat zou altijd zo blijven. Ik wist dat ik daar droevig om moest zijn en probeerde mijn tranen te laten komen, maar ze wilden niet, vonden het niet nodig. Stevig kneep ik mijn ogen dicht en probeerde van binnen uit te persen, maar er kwam niets. Ik zou minstens radeloos moeten zijn, maar was vooral onhandig omdat ik geen woorden wist voor wat er was gebeurd. Mijn vader, de man van wie ik zielsveel hield.

Telkens als ik later ergens op Bali de opgewonden muziek van de gamelan hoorde die een overledene begeleidt op zijn laatste tocht, moest ik aan hem denken. Elke keer bracht ik hem daarmee iets verder weg, maar hij verdween nooit uit mijn leven. Als ik mijn ogen sluit zie ik hem nog altijd in zijn leunstoel zitten met in zijn hand een boek over mannen die de zee rondvoeren. ‘Captain Blood’, ik vergeet die titel nooit. Het beeld van mijn vader wordt nooit vager.

Nu ik deze keer op Bali ben moet ik vaker aan hem denken dan ooit. Hij is hier ook ooit geweest, maar ik ben vergeten hem er grondig naar te vragen. Hoe zag het eiland eruit toen hij hier in de jaren dertig liep in zijn smetteloos witte uniform van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij? Twee mooie donkerbruine houtsnijwerken van Balinese vrouwen had hij meegenomen. Een van de twee had hij tot mijn grote verontwaardiging zo maar weggegeven aan een jonge vrouw die mijn ouders op een vakantie hadden ontmoet en de ander heb ik thuis staan.

Mijn vragen zijn urgenter dan ooit, omdat ik zelf het Bali waarop ik verliefd werd niet meer terug kan vinden onder de dikke laag beton, asfalt en auto’s die eeuwig in de file staan. Ik ben in de war en betrap me erop uit te kijken naar het moment dat ik hier weer mag vertrekken. Als we praten met mensen die we wel of niet kennen vertellen ze dat ze de offertjes voor de dagelijkse gebeden niet zelf meer maken, maar online bestellen bij een bedrijf, waar waarschijnlijk Javanen werken, want dat zijn de goedkoopste arbeidskrachten. Ze steken het water over om werk te vinden op Bali. Waren vroeger de boeren in de rijstvelden nog Balinezen, nu staan die achter de balie van een hotel, volgen een opleiding in Australië om manager te worden of werken bij Kentucky Fried Chicken. De ene moskee na de andere verrijst en de Balinezen zijn overgegaan tot het aanschaffen van stevige luisprekers om hun gebeden nu ook overal te laten horen en het geluid van de muezzin te overstemmen. Omdat er steeds minder toeristen geïnteresseerd zijn in de cultuur van het eiland, neemt het aantal meisjes af dat vanzelfsprekend de bewegingen kan maken die hen veranderen in vogels en vlinders. De sawah’s, altijd goed beschermd, zijn nu vierkante meters voor projectontwikkelaars. Zelfs de zee wordt binnenkort gedempt om ruimte te maken voor nog meer hotels. Ben ik te oud geworden voor deze wereld? Begrijpt ik dan niet dat de economische ontwikkeling voor alles gaat?

De kerst komt naderbij. Veertien jaar geleden hoorde ik vlak voor de feestdagen dat ik kanker heb. In mijn onnozelheid meende ik dat het een doodsvonnis was, maar hoewel het allerminst genezen is, ben ik er nog altijd. Toch denk ik er in december altijd even aan en probeer mijn situatie te evalueren. Kerst 2016. Ik ben verkouden en heb steeds meer moeite met de ontlasting. In de warmte begin ik van binnen te koken en weet niet meer of ik op tijd het hotel bereik. Of de prostaatkankerluier voldoende uitkomst biedt weet ik niet. Ik ben inmiddels net zo’n oude man als mijn vader was vlak voor hij stierf. Ik loop net zo gebogen als hij, zie de onzekere stap, trek met mijn been en mis soms de energie die nodig is voor de extra stap. Wat doe ik hier? De lucht trekt samen, het wordt benauwd. Mau hujan zeggen de mensen hier. Het wil regenen. De natuur is hier bezield. Als de regen komt, laat ik ook alles los zonder het te willen. Onder mijn korte broek die de spataderen vrij laat, verschijnt een gracieus geschilderde bruine lijn. Als de mensen op het drukke pad het maar niet zien. Ik voel me zo klein. Bij een restaurant vraag ik of ik van het toilet gebruik mag maken. De jonge vrouw kijkt me onderzoekend aan en schudt dan zonder glimlach haar hoofd.

Dan zie ik ergens kamar kecil staan. Kleine kamer. Daar moet ik zijn. Als ik de deur open schrik ik terug. Het is een hok vol afval en de deur kan niet op slot, maar in ieder geval komen er twee slangen uit de muur en als ik de kranen openzet komt er vers water uit waarmee ik mezelf kan reinigen. Ik kleed me helemaal uit, gooi de herenluier op de stapel en ook de onderbroek die ik een achttal jaren geleden als kerstcadeau kreeg besluit ik weg te doen. Met de vrolijke Bjorn kleuren die bij een jongere man pasten neemt hij afscheid van me.

Ik was alles, mijn broek, mijn t-shirt, mijn sokken en kleed me daarna weer aan. Het regent. Ik mag dus drijfnat zijn. Niemand zal het vreemd vinden. Met elke stap die ik zet voel ik mijn zelfvertrouwen toenemen. Ik wil naar de volgende kerst toe. Mijn vader zou het hier opgegeven hebben. Ik weet het zeker. Hij had het op een gegeven moment wel gezien en vond het genoeg. Ik ben nog lang niet uitgekeken.

Een paar dagen later krijg ik als geschenk een droom. Ik word wakker uit een wirwar van vage gedachten en flarden van beelden over hoe de Islam uiteindelijk ook Bali zal domineren, dat er een fatwa komt dat met kerst de Balinezen geen kerstmuts mogen dragen, zoals nu ook in Bandoeng en Yogja is gebeurd en dat ik aan iemand die een vreselijke hekel aan moslims heeft uit probeer te leggen dat het er ook niet uitziet – zo’n gek rood mutsje met een dik wit randje boven op een jilbab – naar hij haalt onverschillig zijn schouders op. Maar dan wordt er een fatwah tegen mij uitgesproken omdat de ulema’s vinden dat als ik het kan begrijpen ik eigenlijk ook een moslim ben en dus ook op die manier moet leven, iets wat ik weiger. Dan moet ik dus maar dood, want als je het begrijpt maar er niet naar leeft is erger dan een onwetende te zijn. Vanaf dat moment wordt mijn droom een Amerikaanse achtervolgingsfilm, waarbij de CIA en IS naar mij op zoek zijn, maar wat ze ook doen, ze krijgen me niet te pakken. Met een glimlach op de lippen word ik wakker en denk ‘Ach het is net zoiets als kanker, als je je er maar niet al te druk over maakt, dan ben je nog niet zo snel dood’.

Ik ga vrolijk naar Nederland om met mijn familie kerstfeest te vieren. Papa, misschien ligt er voor mij wel een nieuwe onderbroek onder de boom.