Deze week vieren we het derde lustrum van mijn prostaatkanker. Lang zal jij leven in de gloria. Hij is inmiddels een wispelturige puber geworden en vertoont steeds meer kuren.

Hij? Eigenlijk weet ik niet eens of een kankergezwel wel een geslacht heeft. In de van Dale staat achter het woord een (m) en bij mijn tumor – die van de prostaat – zou een (v) ook een beetje vreemd zijn, hoewel bij baarmoederkanker of eierstokkanker op geen enkele wijze rekening gehouden wordt met gender. Dus hij, de kanker, de boogieman die het leven van de moderne mens voortijdig onderbreekt, van de mens die pas wil stoppen met leven als hij zich niets meer herinnert en niemand hem nog kent. Hij, die kanker, de grote vijand die we te vuur en te zwaard bestrijden, het geeft niet wat het ons kost. Hij, de spelbederver die zich niet aan de regels van onze genietcultuur wenst te houden. Hij, de onuitspreekbare omdat hij niet past in onze gedichten vol tedere woorden van geluk.

Hij dus. Hij, de kankerjongen, verdient wel een feestje, want vijftien jaar geleden toen de dokter aan mij zijn zesletterige naam voor het eerst noemde lag het niet in de lijn der verwachtingen dat ik er nu nog zou zijn. “Te laat,” zei de man in zijn witte jas. Hij was al ontsnapt aan het kapsel waarin hij veilig opgesloten zou moeten blijven.

Ondanks de storende wolk die voortaan boven onze levens hing, raakten we gewend aan hem en leerden snel dat hoe verbijsterd je ook wacht op wat er komen zal, je er na een paar jaar nog steeds bent. “Hé, leef je nog,” vragen sommige mensen me wel eens. “Ik dacht dat je dood was.” Maar ik ben er nog en heb geleerd je daar ook volop gebruik moet maken. Alle mensen die braaf – als een hond die nog uitgelaten moet worden op zijn baas – wachten tot het afgelopen is, zou ik willen aanraden om beter te kiezen. Leven is meestal leuker dan wachten, dus leef tot het echt niet meer kan en accepteer dan wat gebruikelijk is in de natuur. Dit is het advies van een ervaren kankerlijer.

De kankerpuber in me roert zijn PSA-staart. Het lijstje met mogelijke behandelingen die tot vandaag mijn toestand stabiel wisten te houden komt zo’n beetje ten einde. De meeste namen in de exotische kankertaal zijn al doorgehaald. Niet meer effectief. Er staat er nog eentje op, maar die geeft gemiddeld nog zes maanden soelaas. Ik reken me rijk omdat ik vast en zeker bovengemiddeld ben, maar wat als ook door dat middel een penstreek wordt gezet? Natuurlijk kan ik net als veel andere mensen met kanker eisen, smeken dat er meer geld voor kankeronderzoek moet komen, maar ik weet dat het handel in dromen is. Grote doorbraken komen zelden op tijd. Ik heb ook zo mijn gedachten bij dat megacircus van trials en het kortstondig geluk als je er in mee mag doen. Het lijkt soms een samenzwering tussen miljoenenondernemingen, artsen die niemand iets kunnen weigeren en gelovigen in de kerk van de laatste snippers hoop.

Het beginnen met het op één na laatste medicijn proberen we nog even te rekken. Om de twee maanden bloed prikken. En kijk eens aan, de uroloog is deze week op tijd met een cadeautje voor hem, de opstandeling in mijn lijf. De PSA is deze keer met slechts 15 procent toegenomen. “Hé, kankerjongen, zeg een dankjewel tegen de dokter. Het is voor jou ook leuk hoor. Jij, vrolijke verjaardagsklant, je beseft toch wel dat als ik er niet meer bent jij ook verdwenen bent, opgevreten door de wormen, opgebrand in het feest van de crematie.”

Zo ver is het nog niet. Zo lang ik schrijf ben ik er en maak ik grootse plannen over wat ik nog zal doen, waar ik nog zal rondzwerven, wie ik ga ontmoeten, want voor mij is het einde van de wereld pas aangebroken als ik mijn ogen sluit. Jij kraker in de woning van mijn prostaat, ongenode gast, zie eerst maar eens zestien te worden en een behoorlijk diploma in iets te halen. Zullen we er samen iets van proberen te maken? Misschien kijken of we nog een lustrum halen?