De middag van de crematie voelde ik me onderdeel van een oudtestamentische vertelling. Van ver waren ze allemaal naar Friesland gekomen om met hun tranen het heengaan van weer iemand van de stam te zegenen en te pogen het te aanvaarden.

Eens waren ze gevlucht uit het land waar de soldaten, langstrekkende zeelieden of rijke handelaren kinderen verwekt hadden die beklemd raakten toen een oorlog een einde maakte aan de overheersing door vreemden. Op grote schepen voeren ze naar de kusten van ons land, waar ze met scepsis werden ontvangen. Nederland werd nog geteisterd door de gevolgen van de beslissing van waanzinnige mannen die vlak na de tweede wereldoorlog toen het land vernield en berooid was, een leger van 150.000 mannen naar de andere kant van de wereld stuurden om daar een niet te winnen strijd te laten voeren. Vrijwel alles in de schatkist ging naar die idiote oorlog in een land dat niemand in Nederland echt kende en hier kon mede daardoor de woningnood niet opgelost worden. Toen in Duitsland de meeste steden weer enigszins hersteld waren woonden Nederlanders nog altijd met veel te veel mensen in te kleine woningen. Waar moesten de vluchtelingen uit de verre kolonie hun hoofd ’s avonds te rusten leggen en waar konden ze zich veilig voelen? Voor velen voerde de komst naar ons land van in de zomer leegstaande vakantieparken en pensions – zelfs de oorlogskampen werden gebruikt – uiteindelijk naar de nieuwbouwwijken van de tweede helft der jaren vijftig.

Waar ligt het begin van deze vertelling? Ergens in de geschiedenis van Europa werd het idee geboren dat Europeanen geen god meer nodig hebben en zelf over hun lot kunnen beschikken, dat ze superieur zijn aan de wereld rondom hen. Oef, dit was een moeilijke zin om voor mij, als man zonder religie, op te schrijven, maar ik wist geen ander kort woord om uit te drukken dat er echt wel iets van groter orde is dan de belangen van een menselijk individu. Het superioriteitsgevoel van de moderne mens groeide in de negentiende eeuw van een vaag begrip over ‘de’ verlichting uit tot het concept van de ‘übermensch’ en tegenwoordig wordt daar in toenemende mate het woord ‘white supremacist’ voor gebruikt. In extremis heeft dat idee geleid tot het kolonialisme, de apartheidspolitiek, rassensegregatie en misschien zelfs in een goedaardiger vorm ook wel tot ontwikkelingshulp (wij komen jullie helpen, want dat kunnen jullie zelf natuurlijk niet). Het probleem bij die levenshouding is dat mensen denken dat de wereld voor hen is, dat je hem mag exploiteren zoals je goeddunkt, dat als andere mensen er ook recht op hebben je ze mag wegsturen en eventueel opsluiten, dat je de menselijke relaties voor dit alles functioneel en efficiënt mag organiseren zodat gemeenschappen nog slechts productie-eenheden zijn en familiebanden ouderwets lijken. De compassie is geweken voor de ‘nieuwe realiteit’ en verdreven naar Hollywoodfilms waar we ’s avonds naar kijken en bij huilen.

In de overvolle aula luister ik naar de woorden van de mensen die van Werry hielden en als er oude foto’s langs komen van de familieleden die zijn heengegaan dwalen mijn gedachten af. De oude mannen van de stam zijn allemaal al een tijd geleden heengegaan, hun weduwen achterlatend in de eenzaamheid van de kille tijd die niemand verwachtte, hun herinneringen zijn weggeblazen door mijnheer Alzheimer en de paar vrouwen van die generatie die er nog zijn krijgen te weinig bezoek. Op die middag ligt in de kist de eerste van de tweede generatie die nog weet dat familie belangrijk is om in een vreemde omgeving te overleven en dringt het besef pas goed door dat alles tijdelijk is. Binnenkort herinnert niemand zich de geschiedenis van de mensen uit de kolonie meer, waarom ze kwamen en hoe moeilijk het was om hier een weg te vinden. Duizend keer heb ik de verontwaardiging in de ogen van mijn schoonmoeder gezien als ze het verhaal vertelt over de pensioenhoudster die haar toebeet “U mag blij zijn dat u hier mag komen”. Uiteindelijk hebben Jan Pieterszoon Coen en de zeerovers van het VOC die de specerijen, olie, rubber, thee, suiker en koffie roofden en Nederland tot een der rijkste landen ter wereld maakten het in de geschiedenisboeken gewonnen. Wat geweldig die Hollandse ondernemingszin. Hun kinderen bij de vrouwen van het land zijn een voetnoot geworden. Ze worden geroemd om de maaltijden die ze bereiden, maar de pijn is na al die jaren niet verdwenen.

De geschiedenis is een zaklantaarn die we ook wel tijd noemen. Hij beweegt naar wat nog komt en belicht de kinderen die nog een toekomst hebben het sterkst, misschien om ze een beetje te helpen op het rotsachtige pad dat ze nog niet kennen. Het maakt ook alles zichtbaar voor de mensen die dagelijks de deur uitgaan om ergens te werken, hun nageslacht op moeten voeden, de hypotheek voor het huis op moeten brengen, en die alleen maar te verliezen hebben. Maar de toorts verspreidt steeds minder licht naarmate mensen ouder zijn zodat ze niet meer begrijpen waar ze lopen, in de war raken en – dat weten we nooit precies – zij het leven loslaten of het leven hen.

Werry die daar ligt, de lieve pater familias van de Friese tak van de stam, is de eerste van die tweede generatie. We waren net gewend dat de stamoudsten die het oude land nog gekend hebben een voor een heen gingen. Maar dat Werry ineens in het donker is terechtgekomen. Hoe kan dat? Waarom wisten we niet dat de generatie waar ik aangetrouwd in ben terechtgekomen nu aan de beurt komt? Het eind van het licht komt nader. Er valt niets aan te doen.