Mensen met kanker weten dat ze dood gaan, alleen niet wanneer. In een cultuur van angst om te sterven en risicodenken helpt alles om hen daaraan te herinneren. Toch verschillen mensen met en zonder de K-ziekte eigenlijk niet zo veel van elkaar, want iedereen die geboren wordt leert dat de dood voor levende wezens het gebruikelijke eindpunt van het leven is. Er zijn echter zoveel woorden en beelden die onze aandacht afleiden van het slotakkoord van het muziekstuk van ons leven, dat we als een dokter zijn uiteindelijke diagnose en prognose uitspreekt we toch onaangenaam verrast zijn. Ik was dat in ieder geval wel, want ik wist best dat alle mensen sterfelijk zijn maar had deze eeuwenoude wijsheid altijd verkeerd begrepen: ja, aan ieders leven komt een eind, maar toch niet aan het mijne?
Met het nieuwe inzicht dat ik dertien jaar geleden dankzij mijn uroloog kreeg ging ik ook anders naar mensen om me heen kijken. Mijn gebruikelijke medelijden met mensen die horen dat ze ongeneeslijk ziek zijn verdween ineens omdat ik sinds ik zeker wist dat ik zelf ook dood zal gaan en niemand dat lot kan ontlopen, het zie als een feitelijke mededeling. Zo is het nu eenmaal. Behalve dat dat mijn hersenen ervan op de hoogte waren besefte mijn hart het ook. Omdat ik geen zelfmedelijden had hoefde ik het ook niet voor anderen te hebben.
Het is normaal dat we dood gaan, dus waarom zouden we zeuren? Zo lang we er nog zijn kunnen we er iets leuks van maken. En angst over wat komen gaat? Mark Twain schreef dat hij niet bang was voor de dood, omdat hij voor hij leefde miljoenen jaren lang er ook niet was en daar had hij nooit enige hinder van ondervonden. Dood is ‘niet zijn’. Over het ‘niet zijn’ hoef je je geen zorgen te maken, maar over het ‘zijn’ wel. Zorg dat je gelukkig bent, want het verschil tussen ‘ik ben ongelukkig’ en ‘ik ben gelukkig’ is wel erg groot en belangrijk.
Wel heb ik medelijden met degenen die achterblijven, die niet dood gaan. Sinds de dag dat die dokter “waarom kom je zo laat” tegen me zei en ik het begreep, voel ik mee met de geliefden van de persoon die met zijn neus op de feiten wordt gedrukt, want die worden tegelijkertijd – zonder dat ze er ook maar iets aan kunnen veranderen – van het idee dat het altijd speelkwartier zal zijn beroofd. Nee, je kunt als de pauze voorbij is niet meer met dat meisje spelen. Nee, als de anderen weer hand in hand de klas ingaan, zal jij zonder die jongen naar binnen lopen. En dat terwijl zij die sterven vervolgens met al hun littekens die nooit meer pijn kunnen doen fluitend door de hemel, het niets of de hel lopen, bevrijd van alles waar je je in je leven nog zorgen over maakte.
Dat is het dilemma van de stervende. Zelf ben je eindelijk van het gelazer van het falende lichaam af en dan laat je je geliefden achter met onbetaalde belastingaanslagen, wat herinneringen en foto’s. Dat krijgen ze voor hun goede zorgen en de tranen die ze om jou hebben vergoten. Tot overmaat van ramp bestaat er wel degelijk zoiets als het ‘gebroken hart syndroom’, de partners van mensen die tientallen jaren hebben samengeleefd hebben grotere kans binnen een half jaar ook heen te gaan. Niet om in het ‘niet zijn’ de huwelijkse ruzies voort te zetten, maar omdat hun hart het verdriet gewoon niet aan kan.
Het leven en de liefde zijn dodelijke activiteiten, want wat je ook doet, uiteindelijk zullen ze je doden. Charles Bukowski schreef daarover troostvolle woorden: “Find what you love and let it kill you.
Let it drain you of your all. Let it cling onto your back and weigh you down into eventual nothingness.
Let it kill you and let it devour your remains.
For all things will kill you, both slowly and fastly, but it’s much better to be killed by a lover.”
Als je dan toch dood moet gaan, dan maar door je geliefde.
Volgende week kennen Marion en ik elkaar 45 jaar en ik wil haar geen gebroken hart bezorgen. Ik heb daarom besloten mijn kanker te negeren en de wet dat iedereen sterfelijk is ongeldig te verklaren. Tot we er niet meer zijn leven we voor eeuwig. De blaffende honden van de zorg en de mensen die me medelijdend vragen hoe het nu met me gaat jaag ik mijn tuin uit. Ze mogen me een prik en een glimlach geven, maar er niet bij praten.