Allemaal doen we onze ogen dicht en verstoppen ons. Iemand telt tot tien en zegt “wie niet weg is, is gezien, Kanker!” En wie zich niet goed heeft verborgen is hem en de andere kinderen roepen allemaal tegelijk kanker, kanker, kanker. Blij omdat zij hem niet zijn. Weten ze dan niet dat zij op een dag ook worden aangetikt? Nou ja, ik wil geen spelbreker zijn en speel maar een beetje mee.

Als zij enthousiast kanker, kanker roepen krijgt iemand vervolgens de uitrijkaart. Maar de kinderen beseffen niet dat de diagnose kanker helemaal het einde nog niet is. Waarom wordt het dan zo opgeblazen alsof het ‘t ergste is dat je kan overkomen? We worden gegijzeld in de angst voor ons naderend einde en vooral de mensen die kanker kregen hebben het daar moeilijk mee. Die kunnen zich niet net als de anderen nog een keertje verstoppen en zich verkneukelend van spanning voorbereiden op wie de volgende keer de pineut zal zijn.

“Ik heb vervelend nieuws voor u. Waarom bent u niet eerder gekomen?” zegt de dokter en schudt zijn hoofd. Het antwoord op die vraag is heel eenvoudig, daar was ik te druk voor. Er zijn twee soorten mensen: de avonturiers die risico’s nemen, altijd op weg zijn, steeds nieuwe plannen hebben en daarvoor beloond worden met een kwaadaardig gezwel en er zijn mensen die oud worden van het wachten tot het geluk vanzelf komt waardoor hun bloedvaten  dichtslibben en ze langzaam wegkwijnen.  Kom op, laat ons zeerovers, rebellen en kankerlijers onze toebedeelde tijd nog voluit leven. Het is pas voorbij als ik mijn ogen sluit. Maar nee, het gonst weer de hele week van de kankerberichten en de mensen die de bergen op fietsen opdat er geld is voor ambitieuze onderzoek carrières. Onderzoek voor mij? Hallo zeg, ik heb een paar keer aangeboden om in zo’n commissie te zitten die mee mag praten over waar het bij elkaar gefietste geld naar toe moet gaan. Ik mag niet. Waarschijnlijk ben ik teveel gehecht aan de kwaliteit van het leven en niet bang genoeg voor de kankerdood.

Het leven biedt ons steeds weer instapkaarten en met een beetje mazzel word je als je instapt opgewaardeerd. Op een dag komt  – of je nu wilt of niet – de vervelende kaart toch. Dat is als de dokter je niets meer te bieden heeft. “Uitbehandeld” mogen ze niet meer zeggen. We hebben er andere woorden voor. Verbaasd stappen we de spreekkamer uit en weten niet goed of we blij of verdrietig moeten zijn. “Ik hoef geen medicijnen meer te gebruiken en mag ook weer alles eten.” Of wat de verontruste man die ik deze week sprak te horen kreeg nadat hij de scan gezien had van de volgevlokte buikholte van zijn geliefde: “Laat haar maar doen wat ze wil. Echt, dat kan geen kwaad.”  De dokter slikte het woordje ‘meer’ op tijd in.

Ik kijk naar de instapkaarten die op het  bureau dat ooit van mijn opa was in de loop der jaren zijn achtergebleven. Na elke reis, na elk project bleef iets achter op dat bureau, zwerfvuil vanuit de hele wereld. Van visitekaartjes in lettertekens die ik niet begrijp tot bankbiljetten die sinds ik ze in handen had al honderd keer gedevalueerd zijn. Rasim die helpt dat alles in ons huis schoon blijft weet dat hij daar niet aan mag komen. Ivan’s bureau is heilig territorium. Daar ligt mijn leven. Meer dan tweehonderd instapkaarten. Ik zag in eens concreet dat aan die werktafel een gretig mens had gezeten, die meerdere levens in een bestaan probeerde te proppen, geen tijd om alles weer op te ruimen omdat hij weer verder moest leven. Gulzig had ik alles opgeslokt, maar nooit tijd genomen om het goed te verteren. Onder de stapel nutteloos papier vond ik een briefje van mijn toen elfjarige zoon dat door mijn poging het met sellotape voor altijd te bewaren geel was geworden. Het stamt uit die tijd van veel reizen en hevige emotie. In drie talen staat erop “Cher Ivon, ton fils te supporte.” Misschien is de enige verdienste van de diagnose kanker dat het lijkt of iemand op dat moment tegen me zei “Doe maar wat je wilt. Het maakt niets meer uit.” Ik besloot vooral veel dingen niet meer te doen. Eens per drie maanden wordt mijn bloed geprikt en gespannen kijken we naar de uitslag. Dan gromt de kankerhond als ik wil slapen, maar verder wil ik hem ver uit mijn buurt. Af, af, ga maar met iemand anders spelen.

Mijn schoonzus is een dappere vrouw. Ze legt de uitrijkaart die haar is uitgedeeld terzijde, eist het recht op te geloven dat zij in al die onderzoeken over de prognose in de rijtjes hoort waar in twee cijfers en een percentageteken de hoop wordt aangeboden. We gaan snel iets doen waarvoor je een instapkaart nodig hebt.