Net voor ik de zaal in moest om te spreken tijdens het symposium ‘Behandelwensen en grenzen’ had ze me via de telefoon verteld dat ze voor de derde keer in haar leven kanker had. De dokter had het haar net daarvoor meegedeeld. Of ik haar zus op wilde bellen, want ze had de energie niet meer om nog een keer het woord kanker uit te spreken. Ik ben het zo met haar eens. Er zijn veel mooie woorden in de Nederlandse taal, maar aan het einde van ons leven worden we gedwongen om als autisten ons uit te drukken in slechts een handvol termen: uitzaaiing, biopsie, curatief, palliatief, chemo, remissie.

Ik probeerde haar te bellen, maar ze nam de telefoon niet op. Die deed ik in mijn binnenzak en vergat hem af te sluiten. Voor ik aan de beurt was sprak een man over artsen die zelf geen chemo willen, maar die wel aan hun patiënten gaven. Waarom? Volgens mij weten die artsen precies wat er gaat gebeuren, maar hun patiënten niet, maar ze zijn niet in staat om ze hun hoop te ontnemen: een kans om nog wat meer tijd. Misschien kan je nog de schooluitvoering van je kleinzoon meemaken, de geboorte van een kleindochter. Ze willen tijd kopen, maar de prijs kent alleen hun arts.

Misschien had ik vijf minuten van mijn praatje erop zitten toen mijn telefoon ging. Paniekerig greep ik in mijn binnenzak en had moeite het ding eruit te krijgen. Het scherm lichtte op. “Mijn vrouw,” grapte ik. “Altijd opnemen dus.” Maar ik deed het niet, want wat ik haar moest vertellen zou veel tijd kosten.

De toehoorders vergaven me toen ik uitlegde wat er aan de hand was, maar het klonk mezelf bizar in de oren. Drie keer. Alsof ik het bedacht had om te kunnen gebruiken tijdens mijn lezing over hoe artsen communiceren bekeken vanuit het perspectief van de patiënt. Dat ik iemand zou vragen voor een rollenspel ‘hoe vertel ik het’ en daarna zou vragen: “Maar hoe de je het voor de derde keer?” Misschien moet je het in je leven wel honderd keer zeggen: “Kwaadaardig en we kunnen niet meer opereren.”

Artsen willen wel, maar zijn ook maar mensen en denken dat zo’n gesprek veel te veel tijd kost, dat ze het niet te bruut moeten brengen en de patient een beetje moeten sparen. Daarom zijn ze onzeker, voorzichtig en zo terughoudend dat de patiënten na het gesprek naar huis gaan met een veel optimistischer kijk op hun gezwel dan de arts.

Ik had te doen met ie arts, die dat voor de derde keer aan de zelfde vrouw moest vertellen. “We hebben het hier al twee keer over gehad. Ik kan kort zijn. Het is weer raak! Driemaal scheepswerf!” Maar dat laatste zei mijn schoonzus zelf al.

“Maar wat moet je dan precies zeggen?” vroeg de coassistent op rij twee. “Ik vind het vervelend voor u of zoiets?”

“Dat is al een begin,” antwoordde ik. “Zo gaan gesprekken en je kan maar het beste jezelf zijn. Er valt nooit te voorspellen hoe de communicatie  verloopt. Weglopen kan niet. Maar weet je hoe je tijdens je artsenopleiding getraind wordt? Om altijd de regie van het gesprek te houden. Na je vraag “Wat is er aan de hand?” zegt je patiënt “Ik heb de laatste tijd zo’n hoofdpijn”. Dan voelt elke arts op zijn klompen aan dat er daarna geen stilte mag vallen, want dan neemt de patiënt de leiding over en vertelt dat het de laatste tijd slecht met zijn huwelijk gaat en dat hij denkt dat zijn hoofdpijn daarmee samenhangt. Nee, je vraagt onmiddellijk “Waar zit die pijn precies? Stekend of zeurend? Kunt u de pijn een cijfer geven op een schaal van 1 tot 10? Op den duur kun je niet anders en voelt het moeilijk om de regie een keertje uit handen te geven.”

Ik zag in een tweet dat ik ook nog gezegd had “We kunnen patiënten alleen maar onze menselijkheid geven.” Dat herinner ik me niet, maar ben het er wel mee eens.

Ik fietste snel naar huis en daar gekomen zeiden we alle afspraken voor de rest van de dag af en reden naar mijn schoonzus en zwager toe. Er viel niet veel te zeggen en daarom vergleden we zelf ook in die beperkte woordenkeuze: kanker, sonde, chemo, chemo, chemo. Zelfs een woord als volgend jaar vermeden we. Het zou belachelijk klinken want de tijd begint langzaam maar zeker stil te staan. We weten dat we eeuwig leven en eeuwig valt al een tijd niet meer samen met morgen, maar is steeds meer synoniem met nu.

“Ik hoop maar dat ik maar twee kankers heb gehad in mijn leven,” zei ze. “En dat dit uitzaaiingen van een van die andere twee zijn. Op een of andere manier is dat beter te verdragen.”