Dagen achter elkaar heb ik met de foto’s die ik in Sumatra maakte gewerkt. Ze moeten naar de vormgeefster van ons boek. Als ik ze langs zie komen herinner ik me elke bocht in de weg en het uitzicht dat daarna komt, de glimlach drie kilometer verderop van de man die weet wat het leven brengt, de verbazing van het kind dat de aandacht van de lens voelt. Ik heb de foto’s niet zo lang geleden gemaakt en daarom zit het in een deel van mijn hersenen waar het nog terug te halen is.

Iemand vraagt me hoe ik alles onthoud, alles nog weet zodat we een boek over zo’n groot eiland kunnen schrijven.

“Het begint met de liefde, de liefde voor alles, zelfs voor het kleinste, de mieren die de bijna dode kakkerlak die uitgeput van de pogingen terug te draaien op zijn rug ligt wegdragen. Als een verliefde dwaas wil je alles vast leggen zodat het nooit meer verdwijnt. Zo ontstaan de dagboeken, de fotoboeken, de anekdotes,” antwoord ik en wijs naar mijn schrijftafel.

Daarop staan in chronologische volgorde de dagboeken die ik mijn leven lang al bijhoud. Elk jaar een kantooragenda, voor elke dag een pagina. Een jaar ontbreekt. Dat is 1987. Mijn uitgever heeft het ooit geleend om te zien of het materiaal op een of andere manier kon worden uitgeven.

1987 was het jaar van de tocht door Kalimantan en ons verblijf in het hart van de jungle. Vanuit Pontianak vlogen we met een klein tweemotorig vliegtuig naar een gehucht met een vlak stuk weiland dat als landingsbaan fungeerde. Marion en ik zaten op de tweede rij, Kaja mocht naast de piloot op de eerste rij zitten en af en toe het stuurwiel vasthouden.

Het volgende traject legden we af per prauw. Uren lang in de brandende zon, de oevers afspeurend naar neusapen – “daar zit er een”, zei de man, maar wij zagen hem niet -, kaketoes en af en toe een kleine nederzetting. Na twee dagen kwamen we bij een missiepost en vandaar gingen we te voet naar de longhouses van de Ibans met hun prachtige getatoeëerde lichamen.

Wat heb ik zonder hulp van mijn dagboek kunnen onthouden van die reis door het eiland? Het ochtendlicht op de gezichten van de mensen die naar de rivier komen om zich te baden en hun behoefte te doen. Zoiets kun je onthouden zonder woorden. Ik weet ook nog hoe het voelt als je in de prauw zit en je hand in het water houdt en hoe de vis proeft die je met een net uit de snel stromende rivier haalt, aan het spit rijgt en een half uur later eet. Ik zie nog de lichtjes in de ogen van de mensen die lachen om de grappen die je maakt als je elkaars taal niet spreekt. Ik kan ze opnieuw zien als ik de fotoboeken erbij pak. De lach is er nog, de meeste van de mensen op de foto’s waarschijnlijk inmiddels dood. De context weet ik echter niet meer. Daar heb je een verhaal voor nodig, woorden opgeschreven in een dagboek.

Ik herinner me slechts een paar verhalen. Dat van de man die zei dat je niet moet plassen als je in de rivier staat omdat je plasbuis open gaat en er dan heel kleine visjes je blaas in zwemmen. Dat van de dorpsoudste die een schedel toonde en zei dat het een hoofd van iemand van een andere stam was die zijn vader ooit gesneld had. Hij gaf het recept om de gesnelde kop zo goed mogelijk te prepareren teneinde hem lang te bewaren en ik weet nog dat ik het zorgvuldig in mijn dagboek noteerde, iets dat ik niet mocht vergeten.

Mijn hele leven is terug te vinden in die dagboeken, behalve 1987. Als ik alles begin te vergeten kan ik het lezen, maar er komt een dag dat de zin die ik zojuist nog las me niet meer te binnen schiet en mijn hele leven in een chaos van idiote woordensoep verandert. Neusaap? Koppensneller?

Bezorgd denk ik soms over een tijd dat ik de woorden niet meer tot mijn beschikking heb en overgeleverd ben aan de kilte van het verdwijnen van de woorden.

Sla je armen om me heen. Wat warmte is vergeet je heus niet meer en de honger naar intimiteit is uiteindelijk het enige instinct dat over blijft. Zorg dat je het nooit verleert. Leer de landkaart van haar lichaam uit je hoofd, verzin ezelsbruggetjes die je van haar borsten naar haar dijen brengen. Geef het nooit op. En als je niet meer begrijpt waarom je er nog bent huil dan als de grote vissen die vastgeraakt zijn in het net van de vissers.

“Hij probeert iets te zeggen,” zegt je zoon en je weet dat het dan genoeg is geweest. Dag kankerlak.