Hij had op zondag zijn eerste Marathon gelopen en had de overwinnaarsglimlach van iedereen die na 42 kilometer en 195 meter de finishlijn overkomt nog op zijn gezicht. Het detail van de juiste afstand is belangrijk, want als we eraan gaan is het in de laatste meters. Veertig was hij. Zelf moet ik ook ongeveer zo oud geweest zijn toen ik voor het eerst klaar was met rennen van die prachtige afstand en ontdekte dat ik daarna nog gewoon kon lopen alsof er niets gebeurd was. Mijn tepels bloedden, het wasmerk in mijn sportbroek had een bloederige stempelafdruk in mijn onderrug achtergelaten en in mijn tenen had ik zoveel pijn dat ik niets meer voelde, behalve een gevoel van triomf. Marion had me gemist, maar wel honderden andere mannen langs zien komen. Ze moet zo’n rotsvast vertrouwen in me gehad hebben dat ze er van overtuigd was dat ik bij de eersten zou eindigen. Ik kwam op de 1013de plaats binnen, na drie uur en vijfentwintig minuten.

Alsof er niets bijzonders gebeurd was liep ik terug naar mijn auto, maar er was iets veranderd. Als ik dit kon, zou ik voor altijd leven. De medaille gaf ik aan mijn zoon en zal wel ooit een keer in een vuilniszak zijn beland.

“Van die eerste keer leer je het meest,” zei ik.

Hij zat op zijn knieën op de grond en verving de gasmeter, maar de herkenning van een andere loper deed hem omdraaien en enthousiast knikken.

“Nou en of,” zei hij.

“Gelukkig had iemand me een pot vaseline voorgehouden en gezegd dat ik het in mijn liezen moest smeren omdat ik daar anders schaafwonden zou krijgen.”

Hij lachte bij de gedachte dat ik dat toen niet wist. Tegenwoordig weet elke renner de geheimen van het lange afstand lopen, krijgt hij een chipje in de schoen zodat hij tot op een honderdste seconde weet hoe lang hij erover gedaan heeft en ziet hij later in een opwindende grafiek op de laptop dankzij een slim dingetje van Apple alles over bloeddoorstroming, hartslag en ademhaling zodat hij zich eventueel op tijd bij een arts kan melden om zijn bloed te laten onderzoeken op prostaatkankerverdenking.

“En van te voren goed naar de wc,” zei ik. “Twintig koppen koffie, want als die darmen eenmaal gaan rammelen en er zit iets in, dan ben je de pineut. Die eerste keer zag ik ze in groepjes langs het parcours op de hurken gaan en niet lang daarna moest ik ook.”

Later bedacht ik me dat hij dit wel eens als ongewenste intimiteiten zou kunnen zien, maar dat viel mee. Hij had – twee dagen na zijn heldhaftige onderneming – nog de glimlach van de boodschapper uit Thermopylae op zijn gelaat.

“Ik leerde hoe ik mijn kracht verdelen moest,” zei ik. “Je niet kapot lopen in het begin. Je eigen tempo vinden en dan in een groepje meelopen dat ongeveer jouw snelheid heeft. Niet in willen halen, maar alleen maar de mensen lossen die achter je belanden omdat ze nu eenmaal wat trager zijn. Er is niets erger dan door je wilde ambitie tegen jezelf te rennen. Kracht bewaren voor het laatste stuk. En nooit ‘even’ stoppen, want het kost zoveel kracht om daarna weer op gang te komen.”

Hij plaatste een gasmeter die zelf de meterstanden doorgeeft aan de energieleverancier. Ik hoef nooit meer de stand op te nemen en door te geven. Hoe ver zijn we gekomen? Hij draaide de nieuwe meter weer los, blies op een van de buizen en schudde zijn hoofd.

“Er moet een klep openspringen,” legde hij uit. “Even een andere halen hoor.”

Een paar minuten later kwam hij met veerkrachtige pas met een doos terug van zijn bestelbusje en begon opnieuw. Al moest hij het tien keer doen, hij zag er niet tegen op, en vanavond zou hij na het eten nog een rondje rennen, onbevreesd voor rammelende darmen, terwijl ik nog even op Netflix naar een aflevering van een serie die eigenlijk niet zo leuk is kijk en vroeg naar bed ga om te trainen voor de laatste 195 meter.

Ineens voelde ik een mij onbekende jaloezie. Na mijn passie voor het lopen van marathons had ik me nog jaren voor de gek gehouden met het idee dat er op een dag weer een ren zou volgen. Zelfs nadat de uroloog me zei dat het er niet best uitzag. Er zou nog een marathon komen, maar nog even niet. Ik had nu eenmaal geen tijd om zo veel te trainen en vond het dagelijkse rondje van acht kilometer door het bos wel genoeg. Er moest gewerkt worden, de wereld gered, mijn laatste boek geschreven. De laatste marathon moest nog maar even wachten. Als ik wat ouder was, dan zou ik het weer gaan doen. Inmiddels ben ik oud en pratend met de jongen die al weer plannen voor een nieuwe loop aan het maken was wist ik dat ik nooit meer zou rennen. Nooit meer.

“Wat doen jullie met al die oude meters?” wilde ik weten.

“O, er komen duizenden bij ons binnen,” legde hij uit. “Die vernietigen ze.”

“Geen recycling?”

“Nee,” zei hij lachend.