Het was een straatje van niets. Als twee auto’s elkaar tegenkwamen moesten ze afremmen en mocht een daarvan een vrachtauto zijn dat moest de berm gebruikt worden. In de regentijd was die daarom veranderd in een modderpoel vermengd met weggegooide verpakkingsmiddelen en in de droge tijd leek het alsof ze altijd bezig waren het riool te verbeteren en waren er mannen aan het werk die maar niet op schoten. Door het plastic dat nooit meer weg te krijgen was waren de riolen altijd verstopt en na een regenbui braakte de stad de onverteerbare zakjes, het kapotte speelgoed, de cadeautjes die twee weken gebruikt waren, het handige keukengerei dat de houten lepels vervangen had, als een kankerpatiënt na zijn chemokuur weer uit. Je kwam er nooit meer van af.
Mijn hotel lag in een buitenwijk van Medan een Indonesische stad in Noord Sumatra met 2,5 miljoen inwoners. Ik was nog maar net aangekomen en had in het vliegtuig nauwelijks geslapen, maar kon niet wachten met mijn missie, foto’s maken voor ons boek over het eiland. Bleek en met een licht misselijk gevoel stapte ik gewapend met mijn camera naar buiten en probeerde de auto’s en de vele motoren zo veel mogelijk te vermijden. Ik was niet van plan hier dood te gaan en mijn fototoestel was het houvast. Zo lang ik dat nog vastklemde was ik er nog.
Waar waren toch de fietsen van vroeger gebleven? Te gevaarlijk misschien? Ik was niet de enige die liep. Jongens en meisjes in schooluniformen waren op weg naar huis, druk pratend en megt moeite de grote plassen van het water dat niet weg kon vermijdend, zonder aangereden te worden. De namiddagzon was na de regenval doorgekomen en strooide met goud. Niet voor niets bezingen de dichters dit licht als het bruidslicht, het moment waarop de vaders met hun nog jonge dochters rondlopen zodat die gezien worden en een levenslang verlangen oproepen bij de jongens in hun wijk. Dat was in een andere tijd.
Jonge gezinnen gingen er nog even op uit, gezellig naar een winkel om samen iets te kopen dat ze niet nodig hadden of iets te snoepen. In een vaal groen plastic tasje aan het stuur van de motor namen ze dat mee naar huis. Voorop de oudste van zes, daarachter de vader – de enige met een helm op zijn hoofd omdat het nu eenmaal wettelijk verboden is een motorfiets te berijden zonder –, daarachter een of twee jongere kinderen en vervolgens de moeder. Afhankelijk van de beentjes die zichtbaar waren tussen de ouders kon de grootte van het gezin worden vastgesteld, maar als de jongste nog te klein was lukte dat niet omdat die in een draagdoek tegen het lichaam van de moeder geklemd was.
Ik nam er foto’s van en ze lachten naar me, riepen “poto, poto” – tussen Indonesiërs en de F zal het wel nooit meer goedkomen – ik lachte vrolijk terug, fotografeerde ze en werd heel even een deel van de levensvreugde op straat. Later zou ik op mijn computer mijn foto’s zorgvuldig bekijken of zij het waren geweest.
Terug liep ik sneller want het werd vlug donkerder en hoewel de auto’s en motoren hun lampen nog niet hoefden te ontsteken wist ik hoe snel het gaat in de tropen en wilde geen risico lopen in het halfduister te worden aangereden. Ik dacht nog even “ach, hier heb ik geloof ik net nog een leuke foto gemaakt” toen ik achter me een luide knal hoorde. Ik draaide me snel om en zag nog juist hoe twee motoren vijf meter van waar ik stond op de grond terecht kwamen, half in het open riool belandden. Op het ene voertuig had een meisje van een jaar of zestien gezeten dat nog snel ergens naartoe moest en met hoge snelheid uit de gang de straat op was gereden en op het andere had zo’n jong gezin gezeten. Ik probeerde de beentjes te tellen, maar kon het niet en wendde mijn blik af. Een man die bij zijn warung zat en van wie ik nog geen uur geleden een portret had gemaakt rende er naartoe en riep enthousiast naar me “Poto, poto”.
De misselijkheid werd heviger, ik liep weg, keek nog een paar keer om. Moest ik iets doen? Ik had toch geneeskunde gestudeerd? Maar wat kon ik uiteindelijk behalve opschrijven hoe het allemaal moet? De dood zit ook waar je er niet op rekent en de levenstransfusie die deze foto-expeditie moest zijn werd me te veel. In het riool naast me gaf ik over tussen het plastic vuil.
Leven en dood liggen niet ver van elkaar. Daar hoeft de medische wetenschap niet altijd tussen te komen, blijkt uit jouw verhaal. Dank je