Het was 1974 en ik deed mijn coassistentschap op de afdeling spoedeisende hulp toen aan het begin van de nacht een jonge vrouw werd binnengebracht die geprobeerd had zelfmoord te plegen. Op dat moment was ik tot mijn spijt met een andere patiënt bezig. Ik herinner me nog dat die man vanwege onhoudbare pijn in zijn blaas ten einde raad naar het ziekenhuis was gekomen en was ervan overtuigd dat ik bij die man nooit zoveel zou kunnen leren als mijn studiegenoten even verderop bij de vrouw die de uitgang had gezocht. Via de kieren tussen de witte gordijnen door was ik van een afstand getuige van het rode spektakel en mijn verbeelding vulde het verder aan. Ze was van de zevende verdieping van de studentenflat gesprongen, maar op het enigszins verende dak van de fietsenstalling terecht genomen zodat haar val gebroken werd en de poging niet slaagde. Volgens mijn vrienden, die uren druk waren met het niet in de weg te lopen, had ze zeventien fracturen maar helaas moest haar onderbeen afgezet worden wegens een slagaderlijke bloeding. Hoewel wij als coassistenten niet veel meer mochten doen dan de temperatuur opnemen of de bloeddruk opnemen, klonk er een overwinningsroes in hun verhalen door, trots om de triomf van de geneeskunde: De dood overwonnen. Zelf moest ik daarna vaak denken aan de teleurstelling die het voor het meisje moet zijn geweest om te ontdekken dat haar poging niet gelukt was, maar ze wel een been had verloren. Ik ben mijn leven lang over haar blijven nadenken. Hoe heeft ze haar bestaan verder ingevuld? Is ze inmiddels aan iets anders overleden en kan ze mijn vragen niet meer beantwoorden? Heeft ze vaker een poging tot zelfdoding gedaan? Of is ze nog altijd blij dat die in 1974 niet geslaagd is?
Ik moest de afgelopen dagen erg aan Primo Levi denken, de Italiaans joodse schrijver (1919-1987) die gedurende de tweede wereldoorlog in Auschwitz belandde. Hij had scheikunde gestudeerd en sprak een mondje Duits. Voor de Duitsers was hij een ‘bruikbare jood’ en werd daarom in Lager Auschwitz III te werk gesteld. Van de 650 Italiaanse joden die het kamp terecht kwamen was Primo Levi een van de vijf overlevenden. Alles wat hij zijn leven lang schreef gaat over die periode, de negen maanden durende tocht terug naar Turijn en over de schaduw die daardoor over de rest van zijn bestaan viel. Hij schreef niet over hoe zwaar het was, maar over hoe de mens weigert zich uit te laten wissen. Meestal was er geen reden voor de wreedheden die ze in het kamp ondergingen, maar dan was de uitdaging voor de schrijver Levi er een verhaal over te vertellen.
Van Levi wordt gezegd dat hij met voorzichtige afstand wist te schrijven, niet in zelfmedelijden verdronk en zo een voorbeeld werd voor humanistische overleven onder de allerergste omstandigheden, maar altijd zouden de herinneringen aan het overleven hem achtervolgen. Bijvoorbeeld zoals in dit gedicht, ‘Lied van de kraai 2’.
Hoeveel dagen resten je nog? Ik heb ze geteld:
’t Zijn er weinig en ze zijn kort, en elk met zware zorgen;
Met angst voor de onvermijdbare nacht,
Als niets je nog kan redden van jezelf;
Met angst voor de dageraad die volgt
Met het wachten op mij, die op je wacht
Met mij die (onmogelijk, onmogelijk is het me te ontlopen!)
Je zal achtervolgen tot het einde van de wereld,
Meerijdend op je paard,
De brug van je schip verduisterend
Met mijn kleine zwarte schaduw,
Altijd aan je tafel als jij daar zit,
Een vaste gast in elke haven,
Een zekere metgezel wanneer je even pauzeert.
Blijven schrijven om jezelf te redden. “Het hebben van een levensdoel is de beste bescherming tegen de dood,” zei hij. In 1987 viel Primo Levi enkele verdiepingen van de trap in zijn huis in Turijn. Mensen die hem goed kenden zeggen dat het zelfmoord is geweest, dat uiteindelijk die kleine zwarte schaduw hem heeft ingehaald, zoals de schaduw op de scans van de kankerpatiënt het uiteindelijk winnen en ook de schrijver met depressie bij de zoveelste zwarte periode het niet meer kan en zich ophangt.
Ik ben al lang geen coassistent meer, maar op het dilemma van de zelfmoord heb ik nooit een antwoord gevonden. Ik wil iedereen respecteren die er op een dag voor kiest omdat hij met de beste wil ter wereld geen levensdoel weet te verzinnen. Als wij die blijven leven dat moeten respecteren, dan zou respect voor de mensen die achterblijven en verwijt in de daad menen te herkennen, die wat er overblijft zullen vinden, die wanhopig zoeken naar de afscheidsbrief die iets zou kunnen verklaren, ook opgebracht moeten worden. Om te voorkomen dat de schaduw van de een zijn schouder overspringt op die van een ander. Ik hoop ook stiekem dat Primo Levi echt gestruikeld is op die trap, dat de kampkraai hem nooit heeft ingehaald en hij nog een verhaal te vertellen had.