Zij vraagt me wat ik het mooist aan haar vind en zonder te aarzelen zeg ik “je ogen”, maar ik ben onmiddellijk bezorgd dat ze zal denken dat ik daarmee bedoel dat de rest van haar lichaam niet aantrekkelijk is, en onmiddellijk bezing ik haar billen, haar haar, haar voeten en alles waar ik maar even mijn oog op laat vallen en dat me in vuur en vlam zet, maar dat vindt ze geen antwoord en daarom zegt ze “nee, wees nou eens echt serieus en doe je best, ga in je hart te rade en denk niet te veel na (want ze weet dat ik me door mijn eigen woorden vaak in de war laat brengen), wat vind je het mooist aan me?” Maar schoonheid zit nooit in een onderdeel wil ik haar zeggen, want een zonsondergang is niet alleen mooi door de zon, maar juist ook door de wolken die alle kleuren reflecteren, de lege lucht die moe van een warme dag alleen nog maar achtergrond wil zijn en zit ook in al die tinten groen die het schouwspel dragen als een heilig relikwie, en ik zeg “maar het is toch samen mooi, samen, alles”. “Je wilt geen antwoord geven,” constateert ze en ik voel me schuldig dat ik niet beter mijn best doe te zeggen wat er in me omgaat, maar er gaat altijd zoveel in me om en dan zou ik altijd aan het praten zijn, en dat doe ik toch al zo vaak, tot ze me zegt “kan je even stil zijn, ik moet zelf ook kunnen denken, je bent zo dominant met al je snelle oplossingen voor mijn leven”. Hoe kan ik in een paar woorden uitleggen dat als haar ogen tussen de gordijnen van haar lange haren naar buiten kijken, ze zijn als die van nieuwsgierige herten die voorzichtig tussen de bladeren loeren of het veilig is, dat haar neusgaten iets groter lijken dan gebruikelijk om gevaarlijke geuren op te kunnen snuiven, dat haar hand half omhoog is alsof ze op de tast een vijand wil betrappen, dat de kamer om haar heen stolt alsof er niets anders meer is. Maar ook dat haar ogen soms uiteen lijken te spatten van energie, als ik een grap heb gemaakt (en ze in een goede bui was en bereid te luisteren en me leuk te vinden natuurlijk), haar haren ineens als vlaggen zijn die in de zomerwind wapperen alsof er geen enkele belemmering is om vrolijk te zijn, of niemand kritisch toekijkt, haar mondhoeken als begerige kinderen die mee willen spelen met hun klasgenootjes. En dat soms haar ogen zo droevig zijn, haar zwarte haren de tranen niet meer weten in te houden, haar mond nerveus zwijgt, haar handen vuisten zijn geworden die niet weten op wie ze zich moeten richten om de spoken die haar teisteren te lijf te gaan en ik niet weet hoe ik haar kan troosten (vooral omdat ik meestal schuldig ben aan haar verdriet, al zoveel jaren). “Je ogen, dat ben jij, alles wie je kunt zijn,” probeer ik, maar ik lees in het oog dat nog goed is dat ze denkt “een echte man, die draait er om heen, om alles”, en dan zwijgen we maar tot het me uiteindelijk te veel wordt. Ik vraag “zal ik maar weer een stuk voorlezen?” want dat is tijdens deze periode waarin ze herstelt van het mes van de oogchirurg de enige troost die ons bindt. De combinatie van haar ongeduld en de angst dat het zicht nooit meer terugkomt in combinatie met mijn bezorgdheid over de pijn in mijn voet (zei van de week de man op straat die ik helemaal niet ken en me aanhield om te vragen hoe het met me gaat, niet dat zijn broer hetzelfde had, en het lang goed met hem ging, maar dat hij uiteindelijk van de pijn niet meer op zijn benen kon staan?) en het zelfmedelijden dat ik het haar niet kan vertellen om haar die zorgen te besparen, ja die combinatie zorgt voor een grijs uitzichtloos niemandsland waar we elkaar vinden in het boek van Alfred Hayes waarvan ik de titel steeds vergeet (o ja het heet ´De prijs van de liefde´) en we verdoven ons met zijn woorden in een stijl (en die imiteer ik voor deze ene keer hier om zo dicht mogelijk bij het boek te blijven) die ons naar adem doet snakken. Soms zeg ik verbluft tijdens het lezen “wat is dit geweldig” en vraagt zij zich aanvankelijk af of dat een van Hayes´ opmerkingen tussen haakjes is, en op andere momenten (soms al na twee alinea´s) zegt ze “stop alsjeblieft”, want we weten allebei dat als we lang luisteren we zullen denken dat wij zelf nooit meer kunnen schrijven omdat we jaloers geworden door de stijl van dat boek ons onmachtig voelen. Maar dan, later, lees ik weer voor, vooral als ze niet kan slapen, tot ik niets meer hoor, vraag haar de volgende dag wat ze nog heeft gehoord en begin gewoon weer opnieuw zodat ik sommige hoofdstukken al vijf keer heb voorgelezen, maar dat geeft niet omdat het telkens weer zo indrukwekkend is (zoals haar ogen zou ik haar willen zeggen, maar ik weet dat ze zal denken dat ik het zeg om haar op te vrolijken, niet omdat ik het meen, zo erg meen). Maar het is goed dat we niet te snel gaan, het boek niet uitkomt, het verhaal nooit klaar is, want we zijn bang voor het moment dat het ooit uitgelezen is, en wij willen dat ons boek nooit uit zal zijn, nooit, en we weten nu eenmaal dat het afloopt zoals we het niet willen. Maar nu is alles nog mooi, zo mooi, elk woord, alles.
(dit is geen autobiografie, o nee, dit is fictie geïnspireerd op het boek ´De prijs van de Liefde´ (1953) van Alfres Hayes (1911-1985), boek van de maand juni 2015 van uitgeverij Lebowski, en dus zijn alle overeenkomsten met bestaande personen toevallig, puur toevallig en de stijl is gestolen)
Ivan, your words are the absolute proof of your love for Marion, so true. So real, so open, so full of love!
Prachtig weer gegeven !
Lees haar deze tekst voor, en ze begrijpt je.
Mooi weer !
Was er maar iemand die zo over mij kon schrijven of liever nog, kon ik maar zo schrijven over mijn geliefde…zo genieten van deze columns/blogs
as always, as everyweek, enjoying my head off reading you, Ivan. This is love, no matter if not fully your words, what so ever.
Zo mooi beschreven, geschreven. Vol liefde, weer. Als altijd graag gelezen….
Verrassend en mooi geschreven……bovendien ontroerend .