“Vond je de film leuk?” vragen we aan Helena.

Ze knikt enthousiast en zegt dat ze een beetje moest huilen toen de kleine prins eindelijk op zijn planeet terugkwam en zag dat zijn mooie, unieke roos dood was en later ook nog een keer toen de vliegenier overleed. “Ik dacht dat hij wel zou blijven leven.”

“Iedereen gaat uiteindelijk dood,” zeg ik. “En alles verdwijnt.” Waarschijnlijk is dat een overbodige opmerking en het ontbreekt er nog maar aan dat ik tegen haar zeg dat je als je jong bent leert leven en als volwassene verder bezig bent het raadsel van het leven te interpreteren om te overleven.

Na de bioscoop bezoeken we mijn moeder in het verpleeghuis. Het is vijf uur in de middag en de acht mensen van haar groep zitten klaar om te gaan eten.

“Wat lief dat je komt,” zegt ze tegen haar achterkleindochter. We staan wat onhandig bij haar stoel aan het hoofd van de tafel. Vier keer zegt ze “Doe je de groeten aan je moedertje en je vader.” En als we niet vertrekken, zegt ze: “Ga nu maar, want ze willen dat ik hier eet.” Mijn moeder zit ook op een planeet, waar wat er gebeurt niet blijft hangen in het paleis van het geheugen.

Als we op straat lopen vragen we aan Helena waar de film over ging. Het is stom dat we denken dat ze het misschien niet begrijpt. Of vragen we het omdat we willen weten of wij het wel begrepen hebben?

“Als je jong bent moet je kind kunnen zijn,” zegt ze.

Alles is mogelijk als je maar kunt dromen. Marion en ik denken dat we pas goed volwassen kunnen zijn als we het kind in onszelf niet vergeten.

De week staat in het teken van de pannenkoeken, fietstochten, midgetgolf, te laat naar bed, toetjes na het ontbijt en de spelletjeskast staat voortdurend open. Er is geen tijd om in mijn dagboek te schrijven, mijn mail te bekijken en beantwoorden, een nieuwe afspraak te maken met de fysiotherapeut voor de behandeling van de hielspoor of op te bellen naar de oncoloog die me schrijft dat de pijn in mijn hak ook goed op bestraling zal reageren. Mocht er een uitzaaiing zitten dan sla je twee vliegen in een klap. Ergens achter in mijn hoofd weet ik dat het belangrijk is als ik mijn kanker serieus neem en er voorrang aan geef, maar diep in me hoor ik ook de stem van de kleine prins die zegt dat ik niet mag vergeten te leven.

Met zijn drieën fietsen we naar het klimbos. Helena is nog geen een meter dertig en mag maar vier meter hoog. Voor de juniorroute krijgen we een klimtuigje aan, moeten weten wat een karabijnhaak is en hoe je tokkelt. Even later klimmen en klauteren we ver boven de grond via allerlei kabels tussen de bomen. Ver boven ons hoor ik het geluid van Tarzan door jongens van veertien die van boom naar boom suizen. Onder ons zie ik bezorgde moeders omhoog kijken of hun lieveling het wel overleeft.

Wie eenmaal begonnen is kan niet meer terug en inhalen is onmogelijk. Ik moet Helena en Marion bij zien te houden over de bewegende loopplanken, de klimwanden en durven te zwaaien met een touw van steunpunt naar steunpunt. Angst te vallen is overbodig, want ik zit met twee haken vast. Het ergste dat me kan overkomen is dat ik ergens tussen komt te hangen, niet meer voor- of achteruit kan en net ook naar de WC moet omdat mijn darmen van de spanning overactief worden.

Op een gegeven moment moet ik door drie van elkaar loshangende kindertunnels kruipen en ik weet dat ik ergens daartussen een beweging zal moeten maken die onmogelijk is met mijn versleten rechterheup, maar besef dat het maar het beste is om kalm te blijven en ter plekke te zien wat er zal gebeuren. Als ik aan het einde van de eerste holle houtconstructie kom, kan ik de andere met mijn handen grijpen en naar me toe trekken en het lukt ook me er nog een eind in te trekken. Maar dan zal ik terwijl ik laag in de kruiphouding lig een van mijn knieën zo ver naar voren moeten brengen dat ik hem eveneens in de volgende tunnel kan plaatsen. Ik probeer het eerst met links, mijn gezonde heup, maar haal het niet. Daarna doe ik een poging met rechts, de kant die bij mij het beste is ontwikkeld, waarmee ik vroeger heb leren boompje klimmen, waarmee ik het hek bij het zwembad overklauterde zodat ik geen entreegeld hoefde te betalen, waarop ik steunde als ik ontspande, waarmee ik afzette bij elke sprong die ik maakte, en ik haal het net. Het doet wat pijn, maar dat is wat je voelt als je leeft.