Een ding is zeker: ik bezoek mijn moeder niet vaak genoeg. Als ik er dan ben is het vaak kort: muizenbezoekjes. Op het verleden kunnen we niet meer terugvallen en het heden is voor haar vaak een beangstigend raadsel. We beperken ons tijdens mijn bezoek daarom tot het meest essentiële. Ik zeg bij binnenkomst vrolijk “Dag lieve mama.” En dan lacht zij. Ze vraagt verschillende keren waarom ik gekomen ben en ik zeg “Ik moest hier in de buurt werken.” Vanaf dat moment zegt ze met enige regelmaat “Moet je niet terug naar je werk?” Waarop ik weer kan zeggen “Nee, ik blijf nog even, het is veel te gezellig.” We houden elkaars hand vast en ik zeg “Ik ben je oudste zoon Ivan”, en zij knikt en zegt “Ik ben je moeder.” Op een gegeven moment vraagt we opnieuw “Moet je niet terug naar je werk?” en dan zeg ik “Ja, ik moet nu wel weer weg mama.”

Deze keer gaat het anders. Mijn moeder is de laatste tijd steeds vaker bang. Logisch want de toekomst is onvoorspelbaar als je het heden niet kunt lezen. Je zou de dag kunnen benaderen zoals Alice in Wonderland en overal vrolijk om lachen, maar zo is mijn moeder niet. In de oorlog is ze ooit op aanwijzing van twee mannen van de NSB gearresteerd door de SS en naar de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht gebracht. Ze zou illegale krantjes hebben rondgebracht maar heeft er nooit echt over willen praten. Slechts een keer wees ze naar een man die met een jongen op straat liep en zei “Daar heb je die NSB´er. Na de oorlog had hij al snel weer de grootste mond.” De jongen zat bij mij op de middelbare school.

Ik kon me nooit voorstellen dat mijn moeder aan ondergronds werk mee zou durven doen. Ze was altijd zo bang, maar misschien was het wel door de arrestatie gekomen. Mijn moeder voedde ons op met de waarschuwing “Mondje dicht” en maakte daarbij een gebaar alsof ze met een sleutel haar mond sloot. “Nooit iets aan anderen vertellen. Dat gaat ze niet aan.”

Ik heb juist de code van de toegangsdeur naar haar afdeling ingetikt als ik haar in snel tempo daar naartoe zie lopen, haar rollator voor zich uitduwend. Mijn moeder kijkt schichtig of de deur open staat en het ziet eruit of ze wil ontsnappen. Voor iedereen die weg wil: de code is 3811. Mijn moeder zal het niet helpen, ze een heeft een GPS zendertje in haar looprek. Ik loop op haar af en zeg met mijn breedste glimlach – de breedte komt ongeveer overeen met de lengte van mijn verzuim tussen het vorige en het huidige bezoek – “Dag lieve mama.”

“Kom gauw mee,” zegt ze en loopt vooruit naar haar kamer. Eenmaal binnen vraagt ze me “Ze hebben je toch niet gezien?”

“Nee,” antwoordt ik. “Mag ik hier dan niet komen?”

Ze haalt haar schouders op en kijkt vol twijfel. In de verte hoor ik operettemuziek. Om haar aan het lachen te maken zing ik mee “Dein ist mijn ganzes Herz, Wo du nicht bist kann ich nicht sein.” Ze maakt met haar hand een gebaar om me te beduiden mijn mond te houden. “Zo horen ze nog dat je hier bent.”

“Ik zong alleen mee omdat dit het lievelingslied van papa was,” verontschuldig ik me.

“Vind papa het goed dat je hier bent?”

“Ik denk het wel, maar hij is al heel lang dood.”

“Nou ja, als ze je maar niet betrappen,” zegt ze.

Ik sta op uit mijn stoel, ga naast haar op haar bed zitten, sla mijn arm om haar heen en vraag “Waar ben je dan bang voor mama?”

Ze haalt haar schouders op en voor het eerst noemt ze mijn naam. “Dat ze me komen halen Ivan.”

“De engelen?”

Ze haalt haar schouders op.

“Om je naar de hemel te brengen?” vraag ik.

Ineens heeft ze een andere toon: “Nee natuurlijk niet.”

“Ach lieverd,” zeg ik “jij hoeft echt nergens bang voor te zijn.

“Maar misschien zijn ze hier om jou te pakken,” zegt ze. “Ga maar gauw naar huis. Als je door die deur bent, moet je rechts de aanhouden en als je altijd goed op de stoep loopt dan kom je er vanzelf.”

Ik versterk de greep om haar schouders, kus haar en zeg: “Dat is goed mama. Ik zal op die stoep blijven.”

Vrijwel onmiddellijk na mijn antwoord zie ik haar rustig worden, maar ik fiets daarna bezorgd naar huis. Moeten we bang zijn voor als ze komen?