Voordat Marion en ik op reis gaan moet de hielspoor in mijn linker voet me minder pijn bezorgen, want ons grootste plezier bestaat uit het maken van voettochten. Ricardo doet zijn uiterste best. Hij trekt en duwt aan mijn voet. Daarna plaatst hij hem in een bak water waarin een elektrode hangt en bevestigt een andere op mijn knie. Zo worden spieren waarvan een normaal mens het bestaan niet eens vermoedt onder stroom gezet. Zelf moet ik als ik het weer verdragen kan de stand opdraaien. Boven de honderd gaat het martelwerktuig niet. Twintig minuten lang voel ik me een veredeld stuk schrikdraad. Ondertussen praten we. Sinds hij de hielspoor in mijn andere voet in 2007 behandelde zijn we goede vrienden geworden. Elk onderwerp kan daarom langskomen. Van de gênante momenten in het leven tot de liefde. Vandaag gaat het over de PSA. “Hoe hoog is die nu bij jou?” “Ik laat hem vanmiddag weer prikken,” zeg ik. “En ik hoor dan snel hoe het ermee staat. Elke drie maanden gebeurt dat. Al meer dan twaalf jaar lang. Zo zie je of we met de behandeling de boel nog een beetje onder controle hebben. Ik ben ooit de allereerste keer begonnen met 96, maar de laatste tijd zit het onder de tien met de neiging stiekem een beetje te stijgen.” “Ik denk dat het bij een ander die zich minder druk over zijn vitaliteit maakt misschien heel anders zou zijn. Doordat jij met alle geweld wilt blijven bewegen ben je er waarschijnlijk nog.” Ik geloof dat graag, maar weet het niet. Weten en geloven vormen een slecht huwelijk, maar ze blijven bij elkaar vanwege hun kind, de hoop. Omdat niemand weet of het enige zin heeft flink in beweging te blijven, geloof ik maar dat ik er goed aan doe. Als het lopen echter steeds moeizamer wordt en elke stap waarbij ik op mijn linker hak beland pijnlijk is, weet ik niet wat ik ondanks mijn wil, mijn wens, mijn hoop, mijn inzet kan doen. Fietsen en zwemmen? Maar ik wil zo graag die lange voettochten weer maken. Ze hebben mijn leven gemarkeerd en zijn zelfs een metafoor geworden voor hoe Marion en ik geleefd hebben. Rugzakje met water bij ons en een kompas. Hoe onbekender onze bestemming des te mooier de paden. We moeten nog een eind lopen. Daarom hoop ik dat Ricardo me kan helpen. Voor de behandeling van mijn prostaatkanker denk ik dat ik meer heb aan een goede fysiotherapeut dan aan de uitslag van de PSA test. Maak dat echter de cijferfetisjisten van de medische wetenschap maar eens duidelijk. In mijn kankerleven heb ik al meer dan vijftig uitslagen van die getallen zien passeren. Het is een bestaan met pieken en dalen maar nooit lang genoeg stabiel. Net zoals ik ongevoelig word als de pijn in pijn hak lang genoeg duurt, zo doen die uitslagen me ook niets meer. Als het maar nooit 33 is. Ik heb een hekel aan dat getal. In 1933 kwamen de Nationaal Socialisten in Duitsland aan de macht en verliet het gezin van mijn vader München omdat mijn opa vermoedde dat de vreemdelingenhaat joden weinig goeds zou brengen. Dat jaartal belichaamt voor mij alles wat er verkeerd kan gaan met mensen. Daarom wil ik nooit in een huis wonen met huisnummer 33 en zou ik het erg vervelend vinden als de uitslag van mijn PSA het met die twee drieën moet doen. Na twee mailtjes aan mijn uroloog krijg ik antwoord. “Licht gestegen,” schrijft hij. “We prikken weer over drie maanden en bespreken dan hoe we verder gaan.” Zijn kompas is de bloeduitslag. Die is door de dubbele cijfergrens heengegaan, maar de toename daar gaat het om. Nog niet zo erg, nog niet zo erg. Nog een paar weken om die hak te laten herstellen en dan vertrekken we weer. Ik hoop dat ik nog veel en ver kan lopen.