Thé heeft ook moeten lossen. We zaten samen in een groep achterblijvers, reden door omdat we van het leven hielden, in het volle besef dat het ooit ergens zou gebeuren. Wij kenden elkaar allemaal. Wie van ons zou de volgende zijn? We vormden een treintje. Elke keer een ander op kop en in de luwte van elkaars pijn ging het weer even. Dat je niet alleen bent maakt het in zeker zin dragelijk. We waren dan misschien van verschillende teams, maar we hoopten zo dat de anderen ook die laatste bergen over zouden komen.

Een enkele ontmoeting, een blik. Ik weet van jou, jij weet van mij.

“Hoe gaat het?” Met de lach die bij de vreugde van het leven dat nog rest hoort zeggen we “Goed”. We zijn de enigen die echt weten wat er bedoeld wordt. Op de hellingen van de bergen dansen we nog een keer met overgave. Nog even en onze naam zal in het peloton vergeten zijn.

Nu moeten we zonder hem verder en zien aan te haken bij de anderen tot de bezemwagen de volgende inhaalt en er niets anders rest dan af te stappen. Dag Thé.

Een paar jaar geleden gaven we mijn kleindochter een spiksplinternieuwe fiets. Op weg naar de winkel zat ze nog achterop, maar terug reed ze zelf op haar roze rijwiel met het hoge stuur. Ze wilde die dag overal naar toe. Haar benen leken niet moe te kunnen worden. Om beurten reden Marion en ik naast haar. Niet alleen omdat het veiliger is, maar ook om af en toe een blik naar rechts te kunnen werpen op dat blije gezicht.

Eindelijk aan het einde van de middag wil ze mee naar ons huis. Daar gekomen zet ik onze fietsen in de garage en zij plaatst de hare er trots naast, doet hem op slot en wil de sleutel in haar zak steken.

“Dat kan niet lieverd,” zeg ik. “Als je die mee naar huis neemt en kwijt raakt kun je hier niet meer op je fiets. Hij staat hier in de garage veilig.”

“Ik raak hem nooit kwijt,” antwoordt ze gedecideerd.

“Of je vergeet hem bij mama en wat moet je hier dan als je wil fietsen?”

“Ik vergeet hem niet.” Ze houdt het minivoetballetje dat als sleutelhanger fungeert stevig vast.

“Geef aan opa alsjeblieft Helena.”

Haar greep wordt steviger. Haar eerste echte fiets, niet zo´n klein ding met wieltjes niet groter dan haar poppenwagen. Eigendom dat ze dicht bij zich wil houden. Ze kijkt me aan en begint te huilen, kan niet meer stoppen. Nog altijd als ik die fiets, die nu van haar jongere zus is in de garage zie staan denk ik aan dat moment en voel de pijn van het verlies dat zo groot is dat je er nooit meer overheen denkt te komen.

Het is nu vijf jaar geleden. Marion en Katelijne zijn al boven. Helena en ik zitten nog in de huiskamer. Ze wil televisie kijken, misschien is er een leuk programma. Ik weet beter, maar voor haar zappen we door tot er iets komt dat ze de moeite waard vindt.

“Morgen is de enige dag dat ik uit kan slapen. En als ik dan nu niet wat later ga slapen, dan lukt dat niet.”

Alle zenders zijn al drie keer langsgekomen.

“Laten we dan maar Nieuwsuur kijken,” zegt ze.

Ze is negen en wil als ze het tijdstip dat ze naar bed moet daarmee uit kan stellen ook wel een nieuwsprogramma zien. Ze beseft dat opa dat weet te appreciëren en daardoor meer geneigd is toe te geven.

Er is een item over kinderen met terminale ziektes, die het niet meer dragen kunnen. Euthanasie? Ze kruipt wat dichter tegen me aan en vraagt of ik het goed aan haar uit wil leggen.

Nadat ik mijn uiterste best gedaan heb om dat in kindertaal begrijpelijk te maken vraagt ze. “En jij opa? Jij gaat toch geen euthanasie doen. Ik wil niet dat je weggaat.”

Ik voel me de roze fiets en wil haar de sleutels geven, maar ik weet niet eens waar ik die heb, sla mijn armen om haar heen en druk haar stevig tegen me aan.

“Voorlopig ben ik er nog wel,” zeg ik, maar dat vindt ze niet voldoende.