“Ik ken die vrouw helemaal niet,” mimet ze naar me. Mijn moeders gezicht drukt wanhoop uit.
Het is Pasen. Mijn broer is die zondagochtend al met een fles advocaat, een spuitbus slagroom en twee dozen met Limburgse vlaai naar het verpleeghuis geweest om de bewoners te verwennen. Als ik haar in de middag bezoek verwacht ik dat de zes dames en twee heren van haar afdeling door een suiker- en alcoholintoxicatie onmachtig in hun stoelen hangen, maar niet dat er niemand in de gemeenschappelijke kamer is. Ik loop naar mijn moeders eigen kamer waar ik haar zelden tref. De wc-deur staat open. Verbaasd en met grote ogen kijkt ze me aan, broek op de enkels en papier in de hand. Een schilderij van Jean Rustin. Ik deins terug.
“Ik ben het,” zeg ik en loop snel naar de gezamenlijke ruimte, waar nu een verzorgster aanwezig is.
Mijn moeder. Voor haar vallen de steeds sneller verlopende tijd en het tempo waarin ze vergeet inmiddels samen, waardoor er geen verleden of heden en zeker geen toekomst meer is. Wat rest is de verwarring en de angst.
Ze staat bij uitgang en lacht als ze me ziet.
“Kom je me halen Ief?”
“Nee,” zeg ik, want ik heb geleerd dat ik onmiddellijk duidelijk moet maken wat ze van mijn bezoekje moet verwachten. “Ik was in de buurt en dacht ´Kom ik ga even bij mama langs´.”
“O, wat fijn.”
Ze duwt haar rollator naar de intimiteit van haar eigen kamertje en ik volg haar.
De vrouw die altijd aanwezig is als ik kom en naar iedereen glimlacht, volgt ons op de voet en gaat achter ons aan naar binnen. Het gebeurt snel en mijn moeder en ik zijn wat overdonderd. Ze gaat als vanzelfsprekend op de tweede stoel in het kamertje zitten. De twee zitplaatsen die elk in een hoek van de lengte van kamer staan zijn nu bezet en ik neem op de rand van het bed plaats. Schuin links tegenover me zie ik mijn moeder, terwijl rechts de andere vrouw zit.
Die pakt een van mijn moeders fotomapjes op van het salontafeltje. Ze zijn zo handig om met mijn moeder door te nemen als er niets meer is om over te praten. “Kijk mam, hier heb je je achterkleindochters.” Wij kinderen denken dat ze daardoor beter zal onthouden wie haar familieleden zijn.
“Oh, wat schattig,” zegt de bezoekster bij elke nieuwe foto en we horen haar vervolgens lachen.
Intussen probeer ik zo gewoon mogelijk met mijn moeder te praten, maar de paar zinnen die we nog over hebben om gesprekken mee te vullen lijken ineens helemaal niet zo normaal. Het is een herhaling van ´hoe gaat het´, ´woon je hier nu ver weg´, ´doe je de groeten aan je vrouw´. Ik probeer mijn antwoorden wat te variëren en vertel dat ik omdat het mooi weer is vaker van plan ben te komen, dat ze volgende maand 95 wordt en vraag wat ze voor haar verjaardag wil hebben. Ondertussen vindt de andere vrouw alle foto´s van mijn kleindochters even schattig.
Telkens als mijn moeder aangeeft dat ze haar niet kent, geef ik haar knipoogjes alsof er tussen moeder en zoon een soort vanzelfsprekende saamhorigheid is en probeer daarmee een beroep te doen op haar piëteit met de demente bezoekster. Misschien krijgt die vandaag geen bezoek van haar eigen kinderen en zo kan ik twee moeders gelukkig maken met één schamel bezoekje, maar mijn eigen mama vindt het maar niets en vraagt telkens. “Wat doet die vreemde vrouw hier?”
Ik probeer terug te keren naar de zinloze zinnen van voorheen. “De meisjes zijn weer zo gegroeid,” zeg ik. “En ze doen het goed op school.”
Even vervolgt ze weer braaf met de zinnen die haar vertrouwd zijn. “Ze zijn leuk zeker. Woon je hier nu ver vandaan?”
“Niet zo ver mama, een uurtje op de fiets.”
“Op de fiets?”
“Ja mama, op de fiets. Ik probeer eens in de week naar je toe te fietsen.”
“O.”
“Ja deze week is het nu al de tweede keer.”
Waarom moet ik dat zo nodig benadrukken? Omdat ik mijn leven lang te weinig op bezoek bij haar ben geweest? Omdat ik mezelf altijd wijs heb gemaakt dat mijn moeder het zonder mij prima redt en mij niet nodig heeft? Omdat er spoedig geen nu meer is om te delen en daarom moet doen alsof er tenminste een lang gezamenlijk nu is geweest?
“Ja natuurlijk,” zegt mijn echte moeder, maar de dame op visite zegt. “Nou, ik zie je hier anders nooit.”
Ik kijk mijn moeder aan en knik nadrukkelijk alsof ik duidelijk wil maken “Geloof mij nu maar, die vrouw weet er niets vanaf. Ze is gewoon gek en vergeet alles.”
De bezoekster houdt het mapje op en laat me een foto zien waarop ik sta en vraagt “Vind je dat hij op me lijkt?”
Een moeder kan meer kinderen hebben, maar een kind heeft slechts een moeder. Dat weet ze en dat is waarschijnlijk de laatste zekerheid. Als die er niet meer is, wordt ze overbodig en verdwijnt voorgoed. Daarom sta ik op, loop naar mijn moeder toe, help haar voorzichtig omhoog, sla mijn arm om haar heen en zeg: “Kom op mama. We gaan ergens anders zitten. Lekker met zijn tweetjes.”
Als we haar kamer verlaten zeg ik tot de bezoekster. “Nee mevrouw, hij lijkt helemaal niet op u.”
Heel herkenbaar Ivan. Het is alsof ik mijn eigen moeder hoor. Iedere keer als ik langskom, somt ze al onze namen op, inclusief alle voornamen. En dan zegt ze heel realistisch: als ik dat niet meer weet, en jullie niet meer herken, geef me dan maar een spuitje. Gelukkig is ze zich nu nog bewust van haar waardigheid. En wij respecteren haar mening natuurlijk.
vooral door dit verhaal over je moeder, denk ik weer terug aan mijn moeder. Zij woonde op het laatst van haar leven ook, als dement vrouw, in een verzorgingshuis.Mijn moeder kreeg s’nachts bezoek van een man, die aan haar tafel de krant ging lezen met de lamp aan het plafond aan terwijl mijn moeder in bed lag.Even later kwam de verzorgster hem halen want ze was hem “kwijt”.
Mijn moeder is 2 jaar geleden op 88 jarige leeftijd aan een hartaanval overleden. Gelukkig heeft ze geen lijdensweg op het laatst gehad.