De dame op straat kijkt me van opzij aan en zegt een beetje giechelig: “Ik heb u in de kist gezien.” Ze bedoelt het interviewprogramma De Kist, maar ik vind de opmerking erg grappig. Het is of ze naar de gelegenheid tot afscheid nemen is gekomen, waar ik keurig lig opgebaard en mensen iets in een boek kunnen schijven, dat na een paar jaar in een vuilcontainer belandt.

“Ik loop voor een door kanker geplaagd man nog levendig rond hè,” antwoord ik lachend.

Bij de boekhandel vraagt de vrouw die er werkt: “Is het nu te laat om elkaar gelukkig nieuwjaar te wensen?”

“Volgens mij is het nooit te laat,” zeg ik en ik ontvang hartelijke kussen. Dat komt echt niet omdat het 21 januari is, maar omdat we beseffen dat het leven kort is en je zulke dingen niet tot 1 januari 2016 moet uitstellen. Het is echter of mensen anders naar me kijken sinds dat programma.

Op Facebook en Twitter had ik al gezien dat mensen allerlei aardige dingen naar me stuurden, maar nu ik me voor het eerst sinds afgelopen zondag op straat begeef voelt het of ik door iedereen een beetje gedragen word. Arme man, bijna dood.

Toen ik gevraagd werd om aan het televisie-interview mee te doen had ik niet lang getwijfeld. Schrijven is raar werk. Ik doe dat in principe omdat het mijn passie is en elke dag woorden achter elkaar zet of ik er nu voor betaald word of niet. Als er dan een boek van me verschijnt is er een gelegenheid voor mensen die graag mijn teksten lezen mijn werk te kopen. Dat is fijn want de hypotheek moet betaald worden. Maar hoe weten mensen nu dat ik zo´n boek heb geschreven? Dan moet ik me over mijn verlegenheid heen zetten en mijn neus laten zien. En zodoende verscheen ik die zondagavond bij veel mensen thuis in de huiskamer.

“Er komt dan iemand met een kist bij u thuis,” legde de man van de redactie van De Kist me van te voren uit. “Heeft u daar bezwaar tegen?”

“Nee laat maar komen,” had ik geantwoord.

Als je A zegt moet je B zeggen anders ben je niet erg professioneel bezig. Dus keer ik mijn hersenen en hart op verzoek om en toon mijn zorgen, angsten en ontdekkingen aan iedereen. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik mezelf ook een beetje speel. Maar wie doet dat niet? Ik ga me niet met opzet van mijn chagrijnigste kant laten zien en er zijn dingen in mijn leven gebeurd die ik niet met anderen deel. Dat hoeft ook niet als we gewoon maar een beetje over leven en dood praten.

Tegelijkertijd voel ik me al gedurende het interview, maar ook later als ik naar het programma kijk, een beetje een bedrieger. Dat wordt erger door de vriendelijke reacties. Ik lees ´inspirerend´ en ´een voorbeeld´. Het benauwt me, want als de mensen die zo lovend zijn zelf in mijn schoenen stonden zouden ze waarschijnlijk de zelfde dingen zeggen. Het is vrij simpel wat ik beweer en je hoeft er echt niet voor gestudeerd te hebben: wie nog niet dood is moet blijven leven. Laat daarom de kanker je bestaan niet overheersen.

In een behoorlijk drama sneuvelt echter de held uiteindelijk, wat hij ook onderneemt om zijn lot te keren. Daar rekenen mensen ook op. Maar ik heb slecht nieuws voor ze: ik ga helemaal niet dood en ben van plan eeuwig te blijven leven. Als de mensen die zo aardig voor me zijn erachter komen dat de dood aan mij voorbij gaat, wat zullen ze daar dan teleurgesteld over zijn. Over een jaar is het weer 1 januari en dan denken ze “Gaat hij nooit dood? Nou dit jaar geen kussen hoor”.

Marion is na een slechte nacht waarin ze maar steeds aan het programma moet denken de volgende dag erg duidelijk. “Ik geloof die man helemaal niet,” zegt ze.

Ze heeft gelijk. De toekomst is van ons. De dood komt vanzelf en betrapt me op heterdaad terwijl ik nog druk ben met mijn leven.